woensdag 30 maart 2011

Tristan Keuris

Een paar dagen geleden ontving ik, op verzoek, een toelichting van Leo Samama, die hij geschreven had voor het Strijksextet uit 1994 van Tristan Keuris. We zijn deze week met de repetities bezig voor twee concerten, op zaterdag in Delfshaven en op zondag in Boijmans, dus wat extra informatie voor het publiek en voor ons is dan welkom.
Op basis van de partituur had ik al wel een indruk van het stuk, dat een hele heldere opbouw heeft. "Een bijna 'klassieke' structuur" noemt Samama het, met herkenbare thema's en onderscheidbare muzikale zinnen. Dat had ik ook gezien, maar dat valt voor de oren nog niet duidelijk te herkennen op de eerste repetitie. Het is vooral zaak zo snel mogelijk te weten wat de anderen spelen, want een dirigent is er natuurlijk niet, en met een veelheid aan maat- en tempowisselingen is de kans dat je elkaar onderweg kwijt raakt volop aanwezig. Bovendien is het handschrift van de partijen niet overal even duidelijk te ontcijferen.

Dat handschrift zal zeker van de componist zelf zijn. Ik herken het van een partituur die ik, jaren geleden, ooit kon inzien nog voor het stuk geklonken had. De inkt nog nat, zoals dat heet. Cellist Ralph Kirshbaum had een dubbelconcert bij Keuris besteld voor zijn Cellofestival in Manchester en de partituur ter voorbereiding meegenomen tijdens een tournee in 1992 door Zweden, waar ik ook aan deelnam. Als cellist en Nederlander kreeg ik de unieke kans om over zijn schouder mee te lezen in die eveneens heldere partituur. Een beetje trots was ik wel op mijn landgenoot die internationaal zo gewaardeerd werd. Helaas is hij niet oud geworden. Hij overleed al in 1996 op 50-jarige leeftijd, maar liet wel een gevarieerd en aansprekend oeuvre na. Dat Dubbelconcert voor twee cello's en orkest is al regelmatig met succes uitgevoerd. Dit strijksextet had ik nooit eerder gehoord. Dat zou toch een 'klassieker' moeten kunnen worden, ondanks, of misschien wel dankzij, de ongebruikelijke bezetting. Een prachtig en aansprekend werk.

Maar ook het verhaal dat erachter zit is bijzonder. Het is verwerkt in de mooie documentaire die Hans Hylkema voor de NPS maakte met als ondertitel 'de componist met de gouden handjes', nog te zien op internet (http://npspodium.nps.nl/page/klassiek/aflevering/10742111/nps-podium-tristan-keuris).
Vioolbouwer Mathijs Heyligers, een Nederlander in Cremona, zou een contrabas bouwen maar vond het stuk hout wat hij daarvoor ter beschikking had eigenlijk te mooi voor een bas. Of althans meer geschikt voor een viool. Het werd niet één viool, maar wel drie en bovendien nog twee alten en een cello. Toen had hij ook nog het drieste plan om voor die instrumenten een stuk te laten schrijven. Keuris had er wel zin in en dit stuk is er uit gerold.

Samama legt in zijn verhaal een mooi verband tussen de traditie van het vioolbouwen en de traditie-bewuste componeerstijl die Keuris hier hanteert. Technieken die teruggrijpen op Beethoven, Schubert en Brahms. Niet de minsten, en op een sterke en persoonlijke manier verwerkt. Veel aandacht voor het karakter van de instrumenten en de losse snaren en vol energie.
En zo zullen wij het ook gaan spelen.
Een voorrecht om te mogen doen.

De concerten zullen vast nog niet uitverkocht zijn, dus er is nog de keus tussen de ruime akoestiek van de Pelgrimsvaderkerk op zaterdagavond en de wat drogere aula van museum Boijmans op zondagmiddag.  

zaterdag 12 maart 2011

Cadens te lang?

Ik moet hem al eens eerder gehoord hebben, want het Eerste pianoconcert van Beethoven is geen onbekend stuk. Maar toen Angela Hewitt tijdens de generale repetitie de cadens aan het eind van het eerste deel speelde, was ik toch verbaasd. Er waren zoveel momenten in de muziek die waarschuwden dat we klaar moesten gaan zitten voor een orkestinzet, dat het eindeloos leek te duren. Steeds nam ze weer een andere afslag, werd er weer gevarieerd op een ander motief uit het stuk. En dan word je tenslotte toch nog verrast door de echte afsluiting, die niet, zoals gebruikelijk, met een triller eindigt, maar met een krachtig accoord, als een soort plagerige echo herhaald (maakt Ludwig hier een lange neus?), voordat wij aan de beurt zijn.

Er waren collega's die hem veel te lang vonden. Dat lag overigens niet aan de uitvoering. Van alle kanten veel lof voor mevrouw Hewitt die veel karakter in haar spel legt, met een mooi stijlgevoel voor de muziek en voortdurend in dialoog met het orkest. Maar had ze dan misschien beter een kortere cadens kunnen spelen?
Blijkbaar is dit de cadens van Beethoven zelf, die meestal gespeeld wordt. Hij componeerde deze pas jaren later, in de tijd van zijn Vijfde pianoconcert, en dat hoor je wel aan de stijl en de pianistische effecten. Hij kon zijn concerten zelf niet meer uitvoeren, vanwege zijn doofheid, en hij moest er rekening mee houden dat minder getalenteerden ermee het podium op gingen. Van een solist werd, zeker in die tijd, verwacht dat hij zelf een cadens improviseert en daarmee zijn kunsten etaleert terwijl het orkest zwijgt, maar misschien had Beethoven niet zoveel vertrouwen in zijn tijdgenoten. En wie durft tegenwoordig de concurrentie met hem aan te gaan?

Ik vind het wel leuk als solisten met een eigen versie komen, maar eigenlijk gebeurt dat zelden. Zeker als een componist zelf er een geschreven heeft. Maar er zijn ook andere cadensen die inmiddels standaard zijn geworden, zoals die van Joachim voor het Vioolconcert van Brahms en Kreisler voor dat van Beethoven. Ook die hebben hun kwaliteit bewezen, maar zouden toch vaker moeten worden ingewisseld voor alternatieven. Gidon Kremer deed dat en speelde een cadens van Schnittke voor Beethoven, inclusief een paukenpartij. Meer Schnittke dan Beethoven natuurlijk, maar die pauken was zeker in de geest van de componist. En waarom ook niet?
Latere componisten zullen steeds vaker de mogelijkheid voor een cadens weglaten of er een uitcomponeren, zoals Sjostakovitsj die zowel voor zijn Eerste vioolconcert als voor zijn Eerste celloconcert een cadens als apart deel voorafgaand aan de finale invoegt.

Bij de concerten deze week wordt dus de vraag opgeworpen of een cadens ook te lang kan zijn. Is er een ideale verhouding tussen de lengte van het deel, of van het hele concert, en de tijd die de solist bezig is met zijn cadens?
Ik kan me voorstellen dat daar wel grenzen aan zijn, naar beide kanten toe, maar de componist zelf zal die toch niet overschreden hebben. Zelf zal hij als solist zeker zoveel tijd opgeëist hebben. Meer dan vijf minuten is een hele tijd, de lengte van een sonatedeel. Maar er gebeurt zoveel in en het gebeurt zo mooi dat het elke avond weer genieten is. Met als kers op de taart nog een toegift. Geen Beethoven, maar tot nu toe beide keren Bach. Ook mooi.

maandag 7 maart 2011

B B

Ik heb weer een boeiende avond gehad in de Stopera gisteren.
Premiere van Billy Budd, Benjamin Britten.
En wat een ongelooflijke partituur is dat! Zo vol originele vondsten, vol kracht en expressie.

Telkens als ik Britten hoor, raak ik er meer en meer van overtuigd dat hij nog steeds veel te weinig gespeeld wordt. Zeker voor het muziektheater heeft hij zo'n belangrijk oeuvre nagelaten, dat het eigenlijk een schande is dat dit stuk nooit door een Nederlands gezelschap is uitgevoerd.
Hulde aan De Nederlandse opera!

Maar waarom hebben ze dan deze productie gekozen, die in 2007 in Frankfurt al eens ging?
Er zal vast een prachtig concept achter zitten en ik ken zeker overtuigende voorbeelden van actualisering van het verhaal van een opera, maar deze kon ik persoonlijk niet volgen. Ze zaten nu niet op een Engels oorlogsschip in 1797 maar op een Engelse zeevaartsschool, vermoedelijk in de jaren '30 van de vorige eeuw, want koning George VI hangt bij de rector aan de muur. Zou die daar in 2007 in Frankfurt ook al gehangen hebben? De verwijzing naar de stotterende koning die vorige week met The King's speach een Oscar won is frappant.
Minder overtuigend is de gymzaal waar een wedstrijdje kanonbouwen gespeeld wordt in plaats van een gevecht geleverd met een Frans oorlogsschip, dat onzichtbaar in de mist nadert. Geen zee, geen mist, maar knipperende lampen. De geloofwaardigheid van de onrust onder de officieren en het onvermijdelijke van de doodstraf die Billy, die gehinderd door zijn stotteren een officier dodelijk verwond heeft, krijgt, verdwijnt zo volledig. Voor een mannengemeenschap in de beperkte ruimte van een schip onder oorlogsdreiging en met het risico van muiterij, zeker in de jaren na de Franse Revolutie, gelden nu eenmaal andere regels dan op een school, hoe streng en hiërarchisch die ook kan zijn. En dan heb ik het maar niet over grote delen van de tekst die complete nonsens worden. Misschien is dat ook bijzaak.
Zoals aan het eind de naam van het schip, Indomitable, in de lucht blijft hangen, onbegeleid, bijna gesproken (geniaal van de componist!), zo heb ik dat schip tijdens de voorstelling gemist. Misschien had ik het tekstboek met uitleg moeten lezen.

De zee miste ik ook op het toneel, maar niet in de partituur. Geen componist die de zee met al haar karakters en gevaren zo mooi in muziek vertaalt.
Veel Britten dus hopelijk de komende jaren, zeker in 2013 bij zijn honderdste geboortejaar.
Misschien in de Gergiev Festivals, waarin nog veel water door de Nieuwe Maas zal stromen.

Overigens was voor mij Jaques Imbrailo in de titelrol de ster van de avond. Vooral zijn aria na de veroordeling wa van een ontroerende schoonheid. Een grote belofte voor de toekomst.
Hij zegt dat hij voor zijn stottermomenten advies heeft gekregen van Derek Jacobi, de acteur van I Claudius.
Daaraan valt, wat mij betreft, nog wel wat te verbeteren. Maar dat zal wel lastig zijn.