dinsdag 28 januari 2014

Musikalische Schabernach

Richard Strauss heeft best veel brieven geschreven.
Daaronder natuurlijk ook legio aan dirigenten en andere musici, zoals Mengelberg en Wüllner.
Maar het valt me tegen hoeveel hij daarin toelicht over zijn eigen stukken.
De komende week staat Till Eulenspiegel op het programma.
Daar moet toch wat leuks over te vinden zijn.

Franz Wüllner zou in Keulen de premiere dirigeren.
Strauss kon daar niet bij zijn, vanwege verplichtingen in München.
Toch vertelt hij helaas weinig meer dan er in de partituur staat:
Hoffentlich gefällt Ihnen "Eulenspiegel"! Er ist sehr schwer u. sehr lustig: lassen Sie's ja nicht an Drastik fehlen. Ich empfehle Ihnen die erste Probe zu teilen; die Holzbläser sind sehr schwer, besonders der DClarinettist (als Hauptvertreter des "Schalkes") muss eine Virtuose sein. (26 sept. 1895)
Dat komt wel goed bij ons, met Jan Jansen.
Wel opvallend dat hij de hoorn niet noemt, maar misschien was dat meer vanzelfsprekend voor hem.
De D-klarinet, net iets groter dan de Es-klarinet, wordt maar zelden gebruikt in het orkestrepertoire.
Overigens zitten er voor bijna alle instrumenten wel virtuoze passages in, die dan ook nog 'lustig' moeten klinken. Toch is het een van mijn favoriete symfonische Strauss-stukken, samen met Don Quixote natuurlijk, maar die komt binnenkort ook weer langs. De lengte van het stuk, de enorme hoeveelheid humoristische details, de kracht van de verbeelding. Briljant.

Wüllner heeft hem nog wel gevraagd uit te leggen waar de muziek over gaat, als tekst voor het programmaboek van de premiere, maar hij antwoordt dan met een telegram: analyse mir unmöglich. aller witz in toenen ausgegeben.
Later stuurt hij hem een brief, met wat gegevens, zoals de twee Eulenspiegel-thema's, eindigend met de zin: Seien Sie herzlich gegrüsst und lassen Sie diesmal die lustigen Kölner raten, was ihnen ein Schalk für musikalischen Schabernach angetan hat. (22 okt. 1895)

Gelukkig heeft hij later, voor een boekje van Wilhelm Mauke over dit stuk, wat aantekeningen in de partituur genoteerd. Ik zal de tijdsaanduidingen erbij zetten, passend bij een uitvoering van Lorin Maazel en het orkest van de Bayerische Rundfunk:

Es war einmal ein Schalksnarr
Namens "Till Eulenspiegel"  - 0:55
Der war ein arger Kobold  - 1:42
Auf zu neuen Streichen  - 2:18
Wartet nur Ihr Duckmäuser  - 2:54
Hop! zu Pferde mitten durch die Marktweiber  - 3:36
Mit Siebenmeilenstiefeln kneift er aus  - 3:54
In einem Mauseloch versteckt  - 4:03
Als Pastor verkleidet trieft er von Salbung und Moral  - 4:26
Doch aus der grossen Zehe guckt der Schelm hervor  - 4:57
Fasst ihn ob des Spottes mit der Religion doch ein heimliches Grauen vor dem Ende  - 5:15
Till als Kavalier zarte Höflichkeiten mit schönen Mädchen tauschend  - 5:46
Er wirbt um sie  - 6:03
Ein feiner Korb ist auch ein Korb   - 6:31
Schwört Rache zu nehmen an der ganzen Menschheit   - 6:54
Philistermotiv    - 7:27
Nachdem er den Philistern ein paar ungeheuerliche Thesen aufgestellt, überlässt er die Verblüfften ihrem Schicksal  - 7:51
Grimasse von weitem   - 8:24
Till's Gassenhauer   - 9:04
Das Gericht    - 12:48
Er pfeift gleichgültig vor sich hin!    - 13:00
Hinauf auf die Leiter! Da baumelt er, die Luft geht ihm aus, eine letzte Zuckung. Till's Sterbliches hat geendet   - 14:17

Bij de epiloog staat niets meer.
De onsterfelijkheid van het Till-wezen, zoals sommigen menen?
Of gewoon een moraal, een afsluiting van het sprookje, we kunnen ons weer uitrekken, opstaan uit de luie stoel en terug naar de bewoonde wereld.
Dat is voor mij een van de wonderen van deze partituur; het vermogen van Strauss om in tonen een equivalent van 'Er was eens' te componeren. Hoe doet ie dat?
Hij was daar ook wel trots op.
Het verhaal gaat dat hij beweerde zelfs een glas bier op muziek te kunnen zetten. En als je goed luisterde kon je nog horen welk merk het was!
Toen bestonden de Grolsch- en Heineken-reclames nog niet.

Aangezien Strauss ook een groot dirigent was in een tijd dat de grammofoon-plaat zijn intrede deed, kennen we van hem een paar opnames van Till Eulenspiegel.
De laatste is uit 1944, ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag in Wenen. Daar zijn zelfs filmopnames van gemaakt, meerdere fragmenten, waarbij duidelijk wordt hoe spaarzaam zijn bewegingen waren:
Helaas loopt veel van het beeld niet synchroon met de muziek, maar het is wel leuk om ook zijn stem te horen, en het wordt tegen het eind beter. En curieus om te zien en te horen hoe de strijkers met hun stokken tegen de achterkant van hun dure violen slaan, als eerbetoon aan de oude meester. Zeldzame beelden uit de Weense Musikverein in het laatste oorlogsjaar.
Als uitvoering vind ik de opname die hij in 1929 met het orkest van de Berlijnse Staatsoper maakte levendiger en interessanter.

Bij gebrek aan verhelderende briefteksten over Till nog even een klein uitstapje naar het Vioolconcert van Brahms, dat we ook deze week spelen.. De brieven die de componist daarover met zijn vriend en strijdmakker Joseph Joachim uitwisselde vormen een prachtige verzameling die veel laat zien van het ontstaan van dit uniek concert.
De briefwisseling, die een periode beslaat van 1853 tot 1897, het jaar van Brahms' overlijden, bevat 546 brieven, in twee delen uitgegeven door het Deutsche Brahms-Gesellschaft. Helaas nog steeds in het gotische lettertype uit 1908, maar daar wen je wel aan.
De eerste brief, eigenlijk een postkaart, over het Concert schrijft Brahms op 21 augustus 1878:
Lieber Freund, Ich wüsste gern, wie lange Du dort bleibst (in Aigen) und schicke Dir gern eine Anzahl Violinpassagen! Die dazu gehörige Bitte brauche ich kaum auszusprechen, und es frägt sich nur, ob Du nicht so versunken in Mozart und vielleicht Joachim selbst bist, das Du dafür ein Stündchen Zeit hast!

Nou, dat had hij wel. Het is zelfs de vraag hoeveel van het uiteindelijke concert uit Joachims pen kwam, maar dat vond Brahms geen probleem: Ich wünschte es mit einem weniger guten Geiger als Du es bist, durchzugehen, da ich fürchte, Du bist nicht dreist und streng genug. Nur durch viel Vorschläge und Änderungen könntest Du imponieren. (21 jan. 1879)
En toen hij na de eerste concerten nog verbeteringen wilde aanbrengen, bleek dat het meeste eigenlijk al goed op papier stond:  Vor allen Dingen, das merkte ich namentlich in Wien, wollen die Musiker immer mehr Dich hören als meine Noten spielen. Sie sehen immer seitwärts am Pult vorbei; sehr fatal aber begreiflich.

En Joachim komt dan nog met suggesties, bijvoorbeeld om de begeleiding dunner te maken: 'sei's durch Weglassung von Kontrabässen, sei's durch blosses Anschlagen statt des Aushaltens in Quartett oder Bläsern. Es ist nicht viel. Sonst gefällt mir das Stück, namentlich der erste Satz, mehr und mehr. Die beiden letzten Male habe ich es auswendig gespielt. (eind maart 1879).  

Er ontstaat nog wat ergernis, bij de uitgave van het stuk, over de notatie van staccato-passages onder één boog. Lieber Jussus (zo noemde hij Joachim), (....) Aber mit welchem Recht, seit wann und auf welche Autorität hin, schreibt Ihr Geiger das Zeichen für Portamento (een boog met puntjes eronder) wo es keines bedeutet? (..) Mus dass sein? Bis jetzt habe ich den Geigern nicht nachgegeben, auch ihre verfluchten Balken nicht angenommen. Weshalb soll denn ...  bei uns etwas anderes bedeuten als bei Beethoven? (mei 1879) 
Joachim legt nog rustig uit hoe het zit, hoe strijkers dat lezen en dat de grote componisten nu eenmaal meestal pianisten waren en zijn. En zo gaan ze nog een tijdje door.

Als eerbetoon aan Joseph Joachim een van de zeldzame opnames die hij op hoge leeftijd nog gemaakt heeft.

dinsdag 21 januari 2014

Dvořákianer

Als Cellist bin ich sowieso Dvořákianer, denn das Dvořák-Konzert ist das Cellokonzert schlechthin.
Met deze zin begint dirigent Nikolaus Harnoncourt zijn eerste antwoord tijdens een interview n.a.v. een concert in de Wiener Musikverein.
Hij dirigeerde daar Smetana, maar heeft al veel muziek van Dvořák uitgevoerd en opgenomen.
Dat lijkt misschien niet het meest voor de hand liggende repertoire voor iemand die vooral met de 'oude muziek' wordt geassocieerd. 
Maar hij begon ooit als cellist in de Wiener Symphoniker, speelde op de auditie Dvorak voor Karajan. De symfonieën stonden daar toen veel op de lessenaars, waarschijnlijk nog meer dan nu.
En natuurlijk het Celloconcert.

Eigenlijk moeten we zeggen: Tweede celloconcert, maar het eerste wordt nooit gespeeld, en is niet meer dan een jeugdwerk. Het is zijn laatste, en zeker beste, soloconcert. Daar kunnen het Vioolconcert en zeker het Pianoconcert niet aan tippen.
Toch stuurde Richard Strauss zijn eigen Vioolconcert, het werk van de 18-jarige gymnasisast, in 1884 aan   Dvořák, die toen beroemd en succesvol was. Misschien meer om aandacht te vragen voor zijn talent dan voor raadgevingen. Nur immer so vorwärts! , schrijft Dvořák terug, met het advies de partituur te sturen aan Ondricek, een veelbelovende Tsjechische violist. Of Strauss het gedaan heeft, weet ik niet. Zijn Vioolconcert is inmiddels vergeten.

Van Brahms is de overbekende uitspraak, dat als hij geweten had dat je zo een celloconcert kon schrijven hij het zeker gedaan zou hebben. Hij hoorde de Weense premiere in de Musikverein in 1897. Een maand later was hij dood, dus de kans om het goed te maken kreeg hij niet meer. Misschien bedoelde hij het ook alleen als groot en terecht compliment aan zijn collega en goede vriend. Bovendien had hij met zijn Dubbelconcert toch al een belangrijke bijdrage aan het repertoire geleverd.
En Steven Isserlis, onze solist deze week, ziet het Celloconcert al bijna als 'tripelconcert' , vanwege het belangrijke aandeel van fluit en klarinet:
In the Dvorak Concerto, for example, the solo cello of course has to be heroic, but there are lots of important flute and clarinet solos that need to be heard as well. It's almost a triple concerto for cello, clarinet, and flute. I also think of the Dvorak Concerto as a symphonic work with a very big cello part, so I don't want to be thrust in front, with the orchestra treated as a mere accompaniment. Although there is a lot of heroic writing for the cello, there is a lot of gentle nostalgia throughout the work, and a strong sense of farewell in the coda of the last movement. 

'Farewell?'
Ja, geen afscheid van het conservatorium in New York, waar hij in zijn laatste termijn zat.
Daar had hij zich door collega-docent, cellist en componist Victor Herbert laten inspireren, want ook Dvořák zag aanvankelijk niet zoveel in het genre celloconcert.
Het afscheid gold zijn schoonzuster, zijn eerste grote liefde, die gestorven was.

Hij hoorde van haar ernstige ziekte toen hij nog in Amerika was en verwerkte haar lievelingslied, zijn opus 82 nr.1, 'Laat mij alleen' in het langzame middendeel (vanaf 2:42):


Toen ze overleden was, hij was inmiddels terug in Europa, veranderde hij het slot van de finale en liet het beginthema nog een keer letterlijk in de vioolsolo terugkeren (3:28):


Dirigent Ticciati combineert het veel gespeelde concert met de zelden gehoorde Vijfde symfonie.
Twintig jaar scheiden beide werken, 1875 en 1895.
1875 was de begintijd van zijn huwelijk, met de zus van zijn grote liefde.
Naar voorbeeld van Mozart?
Zij zou hem negen kinderen schenken.
En evenveel symfonieën, hoewel hij toen al op de helft was.

Maar het zou nog jaren duren voordat dat aantal duidelijk was.
Boven onze partij staat nog 'Dritte Symphonie', maar dat betekent alleen maar dat hij uitgegeven is na de Zesde (als nr. 1) en de Zevende (nr. 2). Daarna kwamen nog de Achtste (4e), die we vorige week speelden, en de Negende, die nog weleens de Vijfde wordt genoemd.
De geschiedenis van die eerste, lange tijd onbekende, symfonieën is wat duister.

En terwijl Yannick, gelukkig weer opgeknapt, zich bij de Met in New York buigt over Rusalka, zijn bekendste opera, ontdekken wij dus in Rotterdam de vroegste van de bekende symfonieën.
En het verbaast me dat ik deze nooit gespeeld of gehoord heb.
Hij is wat klassieker van opzet dan de Achtste, maar zit vol prachtige en onverwachte momenten.
Robin Ticciati weet de muziek goed te verdedigen, op zoek naar vrijheid en een vocale klank.
En de natuur natuurlijk, de boheemse wouden, waarin volop gedanst wordt.
Dit gaan prachtige concerten worden.
En niet alleen voor cellisten, die sowieso Dvořákianer zijn.

Ter afsluiting nog een citaat van Harnoncourt over Dvořák: Diese Musik geht mir unter die Haut. Das ist sicher das slawische Element, das Abschiedhafte, diese riesige Träne.
  

dinsdag 14 januari 2014

Oude muziek

Ich weiss, dass Sie sich der alten Musik gegenüber sehr abweisend verhalten, wenn man Sie darauf anspricht. Das kommt Ihnen etwas steif und veraltet vor. (16 febr. 1902)

Zo schreef Romain Rolland, de Franse schrijver en nobelprijswinnaar, als postscriptum van een bedankbrief aan Richard Strauss voor liederen die hij van hem had ontvangen. De opmerking wordt nog gevolgd door een advies om de Biblische sonates van Kuhnau eens te bekijken; om te zien hoe mooi ze in 1700 al programma-muziek componeerden.

Ik weet niet of Rolland gelijk had. Misschien had Strauss in die periode wat slechte ervaringen met barokmuziek gehad. Ik weet wel dat Strauss tien jaar later muziek van Lully verwerkte in zijn Ariadne auf Naxos en dat hij verschillende danssuites op basis van muziek van Couperin had gemaakt. Bovendien heeft hij een belangrijke rol gespeeld in de herwaardering van Mozart, met name de Cosi fan tutte.
Dat is beduidend meer dan we van de meeste van zijn collega's kunnen zeggen.
Ik kan me wel voorstellen dat de barokmuziek zoals die een eeuw geleden werd uitgevoerd op luisteraars stijf overkwam. In dat opzicht is de laatste vijftig jaar veel veranderd.
Dat merk je ook binnen het Rotterdams Philharmonisch, waar nog niet zo heel lang geleden nog weleens met misprijzen werd gereageerd door enkele collega's, vaak afhankelijk van generatie en nationaliteit, als door dirigenten als Brüggen en Herreweghe werd gevraagd niet elke noot te vibreren. Dat is verleden tijd.

Inmiddels hebben de wereld van de (met een foute term) 'authentieke' uitvoeringspraktijk en de traditionelere speelstijlen zich veel meer vermengd en verzoend. Zo blijkt ook komende week, met de komst van Kristian Bezuidenhout, een grootheid op de fortepiano, die zeker een interessante Beethoven uit een van de Steinways van de Doelen zal laten klinken. Die Steinway zal overigens niet voor, maar midden in het orkest staan, vlak voor de houtblazers. Leuk. Ik weet nog te weinig van debuterend dirigent Tomas Netopil om hem te plaatsen in dit veld. Zijn Liefde van de drie sinaasappelen bij DNO vorig seizoen vond ik zeker overtuigend. En als Tsjech heeft hij vast een voorsprong in het idioom van Dvorak.

Met Brahms openen we het programma.
Zijn Variationen über ein Thema von Joseph Haydn.
Het was het laatste orkestwerk dat Brahms schreef voor hij de sprong in het diepe, de symfonie, waagde.
Brahms hield zeker van oude muziek.
Hij bemoeide zich met de uitgave van de werken van Bach, schreef variaties op een thema van Händel en verwerkte veel van zijn ervaringen met barok-genres in zijn eigen werken.
Haydn is natuurlijk van later datum, maar werd in de late 19e eeuw al niet meer voor vol aangezien.
Behalve door Brahms, dan. "Das war ein Kerl! Wie miserabel sind wir gegen so was!"
En Wenen heeft hem daarvoor bedankt.
Want het ontbreken van een Brahms-museum in de stad waar hij het grootste deel van zijn werkzame leven heeft gewoond is gelukkig in 1980 enigszins gecompenseerd door een kamer in het Haydn-Haus te vullen met een aantal van zijn meubels, foto's en andere zaken.

Ik ben er tijdens onze laatste concertreis naar Wenen even doorheen gelopen.
Het stelt niet veel voor maar het is wel leuk om bijvoorbeeld die hoge tafel te zien waar hij aan heeft staan schrijven.
Of de krant lezen. Brahms was niet zo groot.

Een beetje ironisch misschien om dan te constateren dat het thema dat Brahms gekozen had waarschijnlijk helemaal niet van Haydn is. Een vriend had een handschrift in een bibliotheek gevonden, een divertimento voor blazers, met zijn naam erop. Men denkt nu dat het van Pleyel is.
Boven het tweede deel van dat divertimento, eigenlijk Feldpartita, staat Chorale St. Antoni.
Een koraal dus, waarvan de melodie verwant zou zijn aan een oud bedevaartslied.
Een hommage aan papa Haydn.
Een meesterwerk.

En dat had de Allgemeine musikalische zeitung in 1873 ook meteen door.
Een paar citaten:
"Brahms hat es sehr einfach und schön instrumentiert. Der ernste, beinahe fromme Ausdruck des Ganzen, sowie die polyphone und contrapunktische Meisterschaft erinnern häufig an Seb. Bach.(...) .. so erblüht von der dritten Variation an ein immer freieres, individuelleres Leben und erreicht im Finale einen bezaubernden Höhepunkt. (...) Ein Beispiel aus der Instrumentirung. Wenn man einen Preis ausschriebe für denjenigen Componisten, der in einer so ernsten, fast geistlich gefärbten Tondichtung Piccolo und Triangel einführt, ohne damit im erntferntesten banal oder gefallsüchtig zu werden - welcher Zweite hätte wohl Aussicht, ihn zu gewinnen? Brahms hat es vermocht und diese beiden nicht hoffähigen Instrumente mit schönster Wirkung, so harmonisch und charaktervoll in seinen Variationen verwendet, dass man sie gar nicht mehr wegdenken kann."

Piccolo en triangel zijn inderdaad niet de instrumenten die je meteen met Brahms associeert, toch passen ze mooi in het klankbeeld:
Het thema wordt nog gespeeld in een bezetting die past bij de klassieke klank van het blazersensemble.
De piccolo komt in de eerste variatie, waar een compleet andere wind waait. Romantiek, met de onrust van duolen tegenover triolen. Brahms maakt een prachtige link, door de vijf noten die het thema afsluiten, vijf keer een bes, te herhalen als begin van variatie 1 (2:11). Met die vijf noten begint ook de piccolo een paar maten later (2:28). In veel van de variaties klinkt hij aan de bovenkant van het klankspectrum. Maar zelfs in de donkere 8e variatie wordt hij ingezet, wat in combinatie met fagot en klarinet een bijzondere klank oplevert (14:24). Pas in de finale, het 'betoverende hoogtepunt', voegt de triangel zich bij het gezelschap (18:00). Vanaf dat moment wel duidelijk hoorbaar, maar helaas niet zichtbaar.

Wat wel zichtbaar is, en dat eigenlijk niet hoort te zijn, is de solocellist, die op zoek gaat naar een sordine, een demper. Die is voorgeschreven in de 8e variatie. Doordat hij, om welke reden dan ook, voor een houten sordine kiest, en niet de rubberen versie die we tegenwoordig meestal gebruiken, en die nog in zijn binnenzak zit, kost dat zoveel tijd, dat hij eerder moet stoppen met spelen (14:14). Een curieus moment.

Maar waar het om gaat is de prachtige uitvoering door een toporkest en een unieke dirigent in een uitzonderlijke werk, waarin heden, verleden en toekomst tot een organisme samensmelten.
Brahms hield van Haydn, vereerde Bach, en ontdekte nieuwe klankcombinaties.
Wie eerder schreef een zelfstandige serie variaties voor orkest?

maandag 6 januari 2014

Twee koningen

'Wenn du es wüsstest' 
Zo begint het lied Cäcilie van Richard Strauss.
Als je eens zou weten.....

Wat ik niet weet is, waarom die liederen van Strauss de laatste jaren zo zelden bij ons in Rotterdam gespeeld zijn.
Behalve de Vier letzte Lieder, al bijna een klassieker, herinner ik me eigenlijk geen uitvoeringen.
Terwijl er zoveel prachtige Strauss-liederen zijn. De meeste misschien niet zo bekend, maar met toch een paar toppers als Zueignung en Morgen. We spelen ze allebei deze week.

Sopraan Soile Isokoski komt zingen, en dit is de volledige lijst liederen (die ik niet op internet kon vinden):
Ich wollt ein Sträusslein binden, 
Säusle, liebe Myrte  
Als mir dein Lied erklang
Die heiligen drei Könige
Morgen!
Cäcilie
Zueignung 

En ik ben blij, want het is heerlijke muziek om te spelen, en fantastisch om te horen in de orkestrale versies.
We mogen ons gelukkig prijzen dat Strauss een sopraan gehuwd is, een huwelijk dat meer dan een halve eeuw heeft stand gehouden. Pauline de Ahna moet een felle tante geweest zijn. Cäcilie was een huwelijksgeschenk, maar ook toen zij allang niet meer zong wist zij hem nog tot prachtige liederen te inspireren.
En Die heiligen drei Könige, een lied op tekst van Heine, is deze week (vandaag!) wel heel toepasselijk.
Je hoort hoe Strauss geniet van de geluiden in de tekst: das Öchslein brüllte, das Kindlein schrie.

Na de pauze storten we ons dan in de emoties van Mahler en zijn Vijfde.
Daarover had Moois een aardig item gemaakt: De Vijfde van Mahler. Liefdeslied voor Alma.
Met gesproken tekst van dirigent Mark Elder, die bij de concerten het publiek vast weer gaat toespreken.
Ook Mahler had dus voor zijn geliefde een lied geschreven, maar dan zonder woorden: het Adagietto, het voorlaatste deel van de symfonie.
De geliefden hadden elkaar ontmoet toen een gedeelte van de symfonie al gecomponeerd was.
Hoe zou het stuk geworden zijn als die ontmoeting niet had plaatsgevonden?

Strauss en Mahler.
Twee koningen van de muziekwereld rond 1900.
Als componist èn als dirigent.
Ze kenden elkaar en waardeerden elkaars muziek.
Mahler heeft, zeker de laatste jaren, veel Strauss gedirigeerd, en Strauss ook wel wat Mahler.
Hij was erbij als toehoorder toen de Vijfde in Berlijn door Nikisch werd uitgevoerd en schreef Mahler:
Ihre 5. Symphonie hat mir neulich in der Generalprobe wieder grosse Freude bereitet, die mir nur durch das kleine Adagietto etwas getrübt wurde. Dass dasselbe beim Publikum am Meisten gefallen hat, geschieht Ihnen dafür auch ganz recht.
(5 maart 1905)
Interessant dat juist iemand als Strauss moeite heeft met dat, misschien wat sentimentele, strijkersstuk.

Hij eindigt de brief dan met: .. und seien Sie sowohl Ihre liebe Frau herzlich gegrüsst (....) Meine Frau grüsst schönsten.
Dat zullen vooral beleefdheidsfrasen geweest zijn.
Strauss had het niet zo op Alma.
En de beide vrouwen, de twee koninginnen, konden elkaar al helemaal niet luchten.
  



vrijdag 3 januari 2014

Nieuwjaarsconcert

Dit jaar was het Daniel Barenboim die de Wiener Philharmoniker in de Musikverein mocht leiden bij het traditionele Nieuwjaarsconcert.
Ik weet eigenlijk niet of Barenboim een intensieve relatie met het orkest of met de opera daar heeft, hij is ook niet de eerste waar je aan denkt bij Strauss-walsen, maar hij behoort zeker tot de dirigententop van dit moment. Dat maakt het interessant om hem bezig te zien en te horen welk repertoire hij gekozen heeft binnen het thema.
Behalve voor zijn dirigeren en pianospel verdient deze Argentijns-Israëlische dirigent alle lof voor zijn rol bij het vredesproces in het Midden-Oosten. Vooral zijn leiderschap van het West-Eastern Divan Orchestra, het jeugdorkest dat hij in 1999 samen met zijn Palestijnse vriend, literatuurwetenschapper Edward Said, oprichtte, wordt alom hoog gewaardeerd.
De Egyptische Mars en de wals Seid umschlungen, Millionen van Strauss jr. sloten naadloos op dit vredeswerk aan.

En er was natuurlijk aandacht voor Richard Strauss, 150 jaar geleden geboren. Geen familie van de Weense Strauss-dynastie, ook niet beroemd om zijn walsen, maar wel sterk verbonden met de Oostenrijkse hoofdstad. Zijn villa aan de Jaquingasse, waar nu de Nederlandse ambassade zetelt, is nog steeds eigendom van de familie. En veel van zijn muziek doet, ondanks zijn Beierse bloed, Weens aan.
Vooral natuurlijk de opera Der Rosenkavalier.
Maar daar was de keus niet op gevallen.
Het was de Mondschein-Musik uit zijn laatste opera, Capriccio, een van de hoogtepunten uit het late werk van de componist. De opera ging in oktober 1942, tussen heftige bombardementen van de geallieerden, in München in premiere.
Zou Barenboim met opzet die link met de Tweede Wereldoorlog, waarin de componist maar zeker ook het orkest een discutabele rol hebben gespeeld, hebben benadrukt?
De Wiener Philharmoniker is, mede onder druk van de publieke opinie, de laatste tijd bezig met het openbaar maken van onderzoek in de archieven naar het nazi-verleden, niet alleen tijdens maar ook na de oorlog. En dat verdient steun.

Wat blijkbaar niet iedereen meteen gemerkt heeft, hoewel het duidelijk te horen was, was dat Barenboim ook nog wel een verwijzing naar Der Rosenkavalier speelde.  De Dynamiden Waltz van Josef Strauss, de jongere broer van Johann jr., vormde het voorbeeld waaruit Richard Strauss zijn beroemde lijflied van baron Ochs vormde. Joop van Zijl hoefde zich dus niet te verbazen over het grote aandeel Josef Strauss dit jaar:
Die Ähnlichkeit soll unverkennbar sein::


Ook het RPhO speelt deze week een verzameling Rosenkavalier-walsen in haar nieuwjaarsprogramma.
En dan te bedenken dat het waarschijnlijk librettist Hugo von Hofmannsthal was die de componist op het spoor van de wals zette, als symbool voor het oude Wenen. Terwijl de opera zich afspeelt in de tijd van Maria Theresia, toen de wals nog helemaal niet bestond. Een anachronisme dus, die zeker heeft geholpen bij het enorme succes van de opera.

"Lassen Sie sich für den letzten Akt einen altmodischen, teils süssen, teils fechen Wiener Walzer einfallen, der den ganzen Akt durchweben muss." (24 april 1909)