zaterdag 31 januari 2015

Het mooiste van de zee

Ik weet niet hoe vaak we de voorstelling hebben gespeeld, maar deze week was voorlopig de laatste.
Met een zeemeermin als held.
Heldin, moet ik zeggen.
Soeraki heet ze.
Of eigenlijk: Eva Crutzen.

Eva is cabaretière, geloof ik.
Won in 2012 een publieksprijs op het Kleinkunstfestival.
En speelt al vanaf het Gergiev Festival 2011 deze voorstelling met ons.
Een genot om mee te werken.
De zaal zat altijd vol met basisschoolleerlingen, van alle mogelijke Rotterdamse scholen.
En hun juffen en meesters.
En daar wist Eva perfect mee om te gaan.
Het was weleens rumoerig. Vooral als ze onder water op zoek ging naar een schat.
Misschien was dat ook niet het meest effectieve gedeelte van de voorstelling.
Maar ze wist de kinderen altijd weer leuke uitspraken te ontlokken.
En mee te laten zingen.
Het lied.
'Ik ging de diepte in'.
Dan past het ook om componiste Monique Krüs te bedanken.
Niet alleen voor dat lied, dat menig Rotterdammertje nu kan zingen.
Als je een voorstelling zo lang en vaak speelt is het extra belangrijk dat de uitdaging blijft.
Voor ons allemaal had ze er leuke trekjes in geschreven.
En de muziek is nog steeds fris en verrassend.
Een knappe prestatie.
Op een mooie tekst van de onvolprezen Sjoerd Kuiper.
Ik kon hem niet helemaal volgen in de zwarte pieten discussie, maar schrijven kan die.
En dan is het jammer als het afgelopen is.
Al die blije kinderen....
Maar er komen ook weer nieuwe dingen aan.
Nog één keer het lied.
Het mooiste van de zee.

zaterdag 24 januari 2015

Keuken

Wat voor het grootste deel van het publiek verborgen blijft, is hoe we tijdens de repetities komen tot het resultaat van de concerten. En zo hoort het ook. Als je het vergelijkt met de kok en zijn keuken, die ga je ook niet op zijn vingers kijken.
Toch kan het voor geïnteresseerden boeiend en leerzaam zijn, om mee te maken hoe een dirigent aan het werk gaat met het materiaal wat hij van het orkest aangereikt krijgt. Hoe ver gaat hij om het naar zijn eigen voorstelling om te vormen, waar legt hij de nadruk op, welke methodes gebruikt hij om zijn doel te bereiken? Vooral muziekstudenten zouden daar hun voordeel mee kunnen doen.
Ik verbaas me er weleens over hoe weinig daar bij ons gebruik van wordt gemaakt.
Met een conservatorium als buurman zou je toch, vooral bij de grootste namen, wel enkele tientallen studenten kunnen verwachten. Dat geldt overigens ook, in mindere mate, bij de grote solisten. Elke vioolstudent had vorige week kunnen profiteren van de aanpak van Tetzlaff en Ticciati in Mendelssohn. Ook als het niet naar je smaak is kun je er je eigen ideeën aan toetsen. En ik moet toegeven, dat ik, na talloze uitvoeringen met andere dirigenten en solisten, weer een aantal nieuwe ontdekkingen heb gedaan.
Ik zelf heb nog levendige herinneringen aan de repetities van giganten als Giulini en Bernstein, die ik in het Concertgebouw bezig heb gezien, maar ook repetities binnen het conservatorium met mensen als Frans Brüggen hebben me geholpen bij het vormen van mijn muzikale ideeën.
Soms worden orkestrepetities opgenomen.
Een klassiek voorbeeld is de dubbel-lp Birth of a performance, waarbij Bruno Walter de Linzer symfonie van Mozart repeteert en uitvoert. Deze staat nog, inclusief zakpartituur, in mijn platenkast.
Maar tegenwoordig is het ook te vinden op you tube.
Walter is een van de grote dirigenten van de eerste helft van de vorige eeuw, zeker ook voor Mozart. De stijl is misschien wat verouderd, hoewel me dat erg meevalt, maar prachtig om te beluisteren. Walter is zeer vasthoudend maar blijft erg beleefd naar de leden van het Columbia Symphony Orchestra, ooit speciaal voor hem opgericht voor het maken van plaatopnames.

Een ander orkest dat voor dat doel in de VS werd opgericht was het NBC Symphony Orchestra, voor Arturo Toscanini. Ook daar zijn repetities opgenomen, maar dat klinkt heel anders. Legendarisch zijn de woedeuitbarstingen. Piano!!

Ik heb nog een cd in mijn kast staan van een andere Italiaan, Guido Cantelli, die bij hetzelfde orkest de Vierde van Tsjaikovski repeteert. Hij staat niet op youtube, zo te zien.
Cantelli is nooit zo beroemd geworden omdat hij al jong verongelukte, want hij was een grote belofte. De Cosi fan tutte die ik van hem heb is echt topkwaliteit.
Die Tsjaikovski spelen we deze week, dus een reden om weer eens te luisteren.
Zijn opmerkingen, in een Engels met sterke Italiaanse tongval, zijn helaas niet allemaal goed te verstaan, maar met de muziek erbij kun je redelijk volgen welke aanpassingen hij vraagt.
In de eerste delen is hij vooral op zoek naar legato, een zingende klank, cantare! Hoe kan het anders bij een Italiaan. Een lekker rustig tempo, niet haasten, in het scherzo. De finale is heel effectief door een enorme duidelijke articulatie en geweldige energie.
Heel anders dan onze repetities met Stephane Denève.
Ook daar geen accentloos Engels, maar meer Frans gekleurd. Als hij 'terrific' wil gaan zeggen, klinkt het begin als 'terrible'. En 'eleven' is altijd weer even wennen.
Heel sympathiek en vol goede ideeën, dus dat is een leuke week met hopelijk mooie concerten.
Zijn solist Nikolai Znaider is tegenwoordig ook een gerespecteerde dirigent. Zelfs hij zal bij de repetities misschien nog wel wat ideeën opdoen.

De website van het orkest laat tegenwoordig ook wat kijkjes in de keuken toe.
Geen repetitiefragmenten, maar masterclasses van orkestleden. Solo-hoboïst Karel Schoofs bijt het spits af met de solo uit het Vioolconcert van Brahms.
Ter lering ende vermaeck.

dinsdag 13 januari 2015

Ad agio (notenbeeld 2)

Het eerste wat je tegenkomt als je een stuk gaat spelen is meestal een tempo-aanduiding.
Soms een titel en een componistennaam, maar bijna altijd een suggestie van hoe snel je verwacht wordt te spelen.
Dat is meestal relatief.
Wat is snel, wat is langzaam?
Tot op het moment dat de componist een metronoomcijfer toevoegt.
Dat is een objectief gegeven.
En een aanleiding voor een discussie hoe flexibel je daarmee om kunt gaan.
Die discussie is te groot om hier te voeren.
Wat losse gedachten.

Deze week staat de Vierde symfonie van Beethoven bij ons op de lessenaar.
Een van de minder gespeelde, volgens sommige: minder revolutionaire, symfonieën.

En inderdaad, na gegevens over componist, titel, opusnummer en toonsoort volgt de instructie voor het tempo: Adagio. Al na vier regels staat er overigens Allegro vivace. Dat blijkt het hoofdtempo te zijn voor het eerste deel. Voorafgaand is een langzame inleiding. Dat is bij Beethoven niet ongebruikelijk, en vrij traditioneel.

Het echte langzame deel van de symfonie komt na het eerste deel.
Ook dat is traditioneel.
Maar een echt langzaam deel is bij een symfonie van Beethoven niets eens zo gebruikelijk.
De Eerste heeft een Andante cantabile con moto als tweede deel, bij de Tweede staat daar een Larghetto. De Derde vervult wel zijn plicht met een Adagio assai.
Met Andantes in 5 en 6, en zelfs Allegretto's in 7 en 8, is het wachten op het Adagio molto e cantabile in de Negende.

Maar wat betekent het eigenlijk, Adagio?
Ik dacht dat dat een gewone Italiaanse term was, maar bij de meeste vertaalsites op internet komt het niet voor. Mijn Spectrum-woordenboek geeft nog wel 'langzaam, kalm aan'.
Elders verwijst men naar 'ad agio', wat 'gemakkelijk' zou moeten betekenen.
Met andere woorden: in een comfortabel tempo.

Dan maar The New Grove. Dictionary of Music & Musicians. De ideale muziekencyclopedie.
Ook zij verwijzen naar de term 'at ease'.
Bij Monteverdi adaggio, bij Frescobaldi adasio.
In de 18e eeuw werd nog wel gediscussieerd over de vraag welk van de aanduidingen het meest langzame tempo gold: adagio, largo of grave. In de 19e eeuw had ons adagio de strijd gewonnen, eventueel overtroffen door adagissimo of adagiosissimo.(Bach bijvoorbeeld).

Terug naar onze Beethoven.
Een langzaam deel met een snel ritme in de begeleiding.
Of is het geen begeleiding?
Meer een paukenmotief dat door de tweede violen wordt ingezet.
De maat is in drieën, 3/4, maar Beethoven geeft zijn metronoomcijfer voor de achtste noot, dus in zessen gerekend: 84. Dat zou 42 voor de kwart zijn. Bijna het laagste getal op de traditionele metronoom.
Maar het is zeker niet het langzaamste. Type 5 in de indeling van Rudolf Kolisch (Tempo und Character in Beethovens Musik). Het 3/4-Adagio is het meest voorkomende type bij Beethoven, vergelijkbaar met bijvoorbeeld het tweede deel uit de Frühling-sonate en de Cavatina uit zijn late strijkkwartet opus 130, ook in Bes groot.

Juist die combinatie van snel ritme en lange melodielijnen maken het er voor een dirigent niet eenvoudiger op.
Ik was destijds diep onder de indruk van Carlos Kleiber, die het stuk bij het Concertgebouworkest dirigeerde. Het leek alsof hij beide elementen in een gecombineerde beweging met één hand dirigeerde. Maar eigenlijk kon ik dat niet goed zien, vanuit de zaal in de Haagse PWA-zaal.
Bij de video-beelden die ze die week in het Concertgebouw maakten zie je beter wat hij doet.
Anders dan ik dacht, maar het blijft een magiër:

zaterdag 3 januari 2015

Notenbeeld 1

In het werk van orkestmusicus leer je meer en meer je mogelijkheden en je beperkingen kennen.
De mogelijkheden zijn weliswaar niet oneindig maar voorlopig nog niet uitgeput.
Een belangrijke beperking is de tekst, de orkestpartij, het gedrukte materiaal, en alle aanwijzingen die daar in staan. Tegelijkertijd is dat ook een mogelijkheid, een ingang, om de componist te leren kennen.

Maar de beperking zit 'm in het moeten volgen van de instructies. En in de afhankelijkheid. Slechts weinigen van ons zijn het improviseren op serieus niveau machtig, en het memoriseren van een symfonie is niet erg gebruikelijk. Het zou een bijzondere uitdaging zijn, die in de meeste gevallen vele uren extra voorbereiding zou vergen.
Uitgesloten is het natuurlijk niet.

Het uitgangspunt voor ons werk, onze kunst, is de notentekst. De partituur en de partijen.
Vol met muzieknoten en andere details.
We realiseren het ons niet dagelijks, maar de woorden die gebruikt worden zijn vaktermen.
Veel Italiaans, af en toe ook Duits.
Over de betekenis hoeven we zelden lang na te denken.
Soms wel.
Regelmatig komt het voor dat zo'n aanwijzing aanleiding geeft voor verwondering, leidt tot onduidelijkheid of in de praktijk zal worden genegeerd.
Dan wordt het interessant.
Dit jaar wil ik eens langer stilstaan bij een aantal van die voorbeelden.
Een serie onder de titel 'Notenbeeld'.
Wat heeft de componist hier bezield? Waar haalt hij de omschrijving vandaan? En wat bedoelt hij ermee?
Mahler is zo iemand, die zijn partituren vol stopt met adviezen. Vooral voor de dirigent: niet haasten, niet vertragen. Dat soort werk. Vaak nog aangepast na eigen uitvoeringen.
Dat kon niet bij zijn Negende. Toen die voor het eerst werd gespeeld lag hij al onder de groene zoden.
Maar hij wist inmiddels wel zo'n beetje wat hij moest schrijven om het gewenste resultaat te bereiken.
En wat bedoelde hij dan in maat 440 van het eerste deel?
De muziek komt tot rust, wordt steeds zachter en langzamer, verinnerlijkt.
Een vioolsolo is net afgedaald naar de losse g-snaar, een harp plukt nog een paar noten en twee hoorns nemen het motief van de dalende secunde over van een klarinettenpaar. Dolcissimo. Is dat de sfeer waarin wij ons vibrando  moeten zoeken?
En vooral: in welk opzicht verschilt het van vibrato?
Duidelijker hoorbaar als het gebruikelijke vibrato wellicht. Was Mahler in New York op nieuwe (Amerikaanse) ideeën gebracht?
Overdrijving in de uitvoering van ons vibrato kostte weinig moeite in de week nadat we Penderecki's Threnody hadden uitgevoerd, maar ik ben er niet van overtuigd dat dat Mahlers opzet was.

Dan was Lutoslawski bepaald succesvoller in het omschrijven van zijn bedoeling.
In zijn Concert voor orkest kwam ik een term tegen die ik nog niet kende, maar die aan duidelijkheid niets te wensen overliet:

Mormorando.
Ik vermoed dat hij het zelf bedacht heeft.
Murmelend.
Van die snelle passages die heel zacht en onverstaanbaar moeten blijven.
Die (on)verstaanbaarheid is in dat tempo geen probleem, maar het risico dat je te sterk gaat spelen, vanuit de drang om jezelf de goede noten te willen horen spelen, is veel gevaarlijker.
Niet doen!

Dirigenten kunnen een componist in dit opzicht helpen.
Bij de Achtste van Sjostakovitsj kwam Saraste met de term; depressivo.
Daar had Dmitri zijn voordeel mee kunnen doen.

Tot slot nog een kampioen van de stille muziek, hoewel hij die reputatie slechts bij weinigen zal hebben. Maar wie van zijn collega's (van voor de moderne tijd) gaat zover in zijn uitersten van pianissimo als Tsjaikovski? Behalve misschien Verdi zou ik niemand weten.
Er is een beroemd, en zeer effectief moment, in het eerste deel van de Pathétique, vlak voor de uitbarsting van het Allegro vivo, waar de fagotsolo afdaalt naar pppppp! Een bijna onmogelijke taak voor een fagot, die daarom nog weleens door een basklarinet wordt vervangen.
Een veel minder dramatische moment vond ik afgelopen maand in de Notenkraker-suite. 
Aan het slot van de Arabische dans, waarin we eindeloos een bepaald begeleidingsmotief herhalen, wordt ons gevraag in de stilte te verdwijnen tot ppppp. Vijf p's.
Dat hadden er misschien best twee minder kunnen zijn:
Wel een mooie dynamiek om 2015 mee te beginnen.
Gelukkig nieuwjaar!