Zodra de duimpositie binnen je bereik komt en je de hogere regionen kunt bereiken is het verplichte kost. Dankbaar voor het instrument geschreven en eenvoudig te begrijpen. De zinsbouw kan bijna niet simpeler. Op maat gemaakt voor kinderoren en toch een juweel.
Le Cygne van Saint-Saëns. Het voorlaatste deel van de 14-delige cyclus Le Carnaval des Animaux.
Ik heb het hele werk vorige week weer eens mogen uitvoeren in een bijzonder luxe situatie: de akoestiek van de kleine zaal van het Amsterdamse concertgebouw met de gebroeders Jussen achter de vleugels. Niet dat het daardoor makkelijker wordt.
Want juist de eenvoud van die melodie maakt dat elke positiewisseling, elke streekwisseling, elke kleine vrijheid in tempo belangrijk wordt. Maar bij de voorbereiding kun je tegenwoordig via internet profiteren van een scala aan voorbeelden van hoe de grote meesters het hebben gespeeld.
Ook als je het niet zelf aan het studeren bent is dat het beluisteren waard.
Een paar voorbeelden.
Als je zoekt naar een maximum aan expressie in een langzaam tempo ben je bij Mischa Maisky meestal wel aan het goede adres. Larger than life. Niet helemaal mijn smaak. De eenvoud verdwijnt achter een zeer aanwezig vibrato en hij gaat wel erg met de bogen van de componist aan de haal.
Is het zijn Russische bloed?
Altijd smaakvol, goed verzorgd, vol aandacht, een heel natuurlijk tempo, mooi vibrato.
Eigenlijk alles goed. Maar dan raak ik hem kwijt vanaf het hoogtepunt (2:11).
Het is vast een smaakkwestie, maar ik had liever gehad dat hij de lijn van het begin had volgehouden. Deze climax vind ik buiten proportie, verbreekt de betovering.
Wel grappig dat hij in de laatste maat nog een pizzicato-noot toevoegt. Het zou kunnen dat die uit de hier ontbrekende tweede pianopartij komt:
En er was een belangrijke Franse na-oorlogse generatie, Fournier, Gendron, Navarra niet te vergeten, die een grote stempel op de cellowereld heeft gedrukt. Ze staan allemaal op youtube, maar ik vind nog niet wat ik zoek. Dat ligt vast aan mij.
Bij Gregor Piatigorsky is de kans waarschijnlijk groter. Hij is in zekere zin een cellogrootvader voor mij, als leerling van Godfried Hoogeveen. En ik zou ook best eens met zes charmante harpistes op het podium van Carnegie Hall willen zitten - die zaal staat ook nog op mijn bucketlist als orkestcellist - maar overtuigender vind ik de radio-opname uit 1944, inclusief zijn eigen aankondiging.
De overgang van d- naar a-snaar is niet altijd even subtiel, maar de manier waarop hij hier en daar naar een noot toe glijdt bevalt mij zeer. Die stijl zou ik best meer in mijn eigen spel willen integreren.
En het mooiste misschien, en ik herinner me weer de problemen die ik er bij het studeren mee had, is de verbinding die hij legt tussen de eerste drie noten en alle herhalingen van dat motief.
En het is moeilijk in woorden uit te drukken. De eerste noot is het belangrijkste, de tweede noot komt er uit voort, de derde noot moet er ook mee verbonden zijn maar zonder een te nadrukkelijk glissando en zonder het gevoel van een opmaat naar de vierde noot. Zoiets is het. Misschien. Maar dan veel subtieler. Het raakt me. Luister maar:
Het kan een volgende keer weer anders zijn, en het merendeel van de alternatieven heb ik natuurlijk niet gehoord. Maar naar deze uitvoering ga ik, voordat we ons kunstje over een half jaar nog een keer mogen doen, zeker een aantal keren luisteren. Misschien niet eens om dingen over te nemen, maar zeker om ervan te leren en zelf dichter bij een overtuigende uitvoering te komen: