vrijdag 30 december 2016

Eerbetoon

Het einde van het jaar is altijd een tijd van afscheid nemen.
En terugkijken naar de persoonlijkheden van wie we afscheid hebben moeten nemen.
2016 leverde een opvallend rijke oogst, zo hoor je overal.
Velen, sportliefhebbers en anderen, zullen meteen aan Johan Cruijff of Muhammad Ali denken.
Maar voor de muziekwereld was het ook een indrukwekkende Abschiedssymphonie.
David Bowie, Prince, Leonard Cohen, Toots Thielemans, deze week nog George Michael.
En om in de klassieke wereld te blijven: drie nestors zijn uit hun dirigentenleven gestapt: Nikolaus Harnoncourt, Pierre Boulez en Neville Marriner, respectievelijk 86, 91 en 92 jaar oud.
De laatste heb ik nooit aan het werk gezien, maar zijn platen waren ooit mijn ingang tot veel van de muziek die mij nu nog dierbaar is. The Academy of Saint-Martin in the Fields speelde telkens weer de sterren van de hemel. Eerst barokmuziek, maar later vooral het klassieke repertoire.
Mozart. Een prachtige doos met alle blazersconcerten, de pianoconcerten met Brendel. Ze stonden bij mijn ouders in de kast. Later verplaatste mijn belangstelling zich meer naar enerzijds historische, anderzijds historisch verantwoorde uitvoeringen. Toch heb ik ook weer genoten van de muziek bij Amadeus, de film, en ik begreep dat zijn laatste cd afgelopen jaar met de broers Jussen ook nog zeer de moeite waard is.
Pierre Boulez heb ik wel twee keer zien dirigeren.
Eigen werk in de Beurs van Berlage en Moses und Aron in het Muziektheater.
Beide keren dwong hij veel respect af, maar mijn hart wist hij niet te raken.
Dat zal zeker aan mij gelegen hebben.
Mogelijk ook aan hoe zijn dirigeren er uit zag.
Het zou niet mee moeten spelen, maar het oog wil misschien soms iets anders.
Voor de muziekwereld is hij uiteraard van enorm belang geweest, als componist, als dirigent, als auteur, als denker en als grondlegger van het IRCAM en het Ensemble Contemporaine.
Harnoncourt heeft van hen zonder meer de grootste invloed op me gehad.
Vanaf toen ik bij een van mijn studievrienden steeds weer zijn platen hoorde, Bach cantates, Monteverdi opera's, dat soort zaken. De Mattheus in het Concertgebouw, Mozarts Da Ponte-opera's en de Fledermaus in het Muziektheater en, nog niet zo lang geleden, een Missa Solemnis met de collega's van het KCO. Altijd boeiend, altijd intrigerend, ook in zijn geschreven teksten, hoewel ik hem niet altijd kon volgen. Zoals in zijn tempokeuzes voor Le nozze di Figaro. 

Een andere cellist, want dat was hij ook, en belangrijke leraar, die ons in de laatste weken ontvallen is, veel te jong nog, is Heinrich Schiff.
De naam van Schiff zou ik in mijn cv kunnen zetten, want ik heb een keer les van hem gehad. Hij kwam tijdens mijn studiejaren naar ons conservatorium. Ik had me aangemeld met een suite van Reger, maar een paar dagen van tevoren hoorde ik dat hij daar niets voor voelde. Toen heb ik een Bach-suite opgehaald en dat werd een fantastische les. Maar daar is het bij gebleven.
Hij heeft nog een keer een productie bij het Philharmonisch gedirigeerd, Mahler en Schreker, aangevuld met een celloconcert van Haydn, waarin hij zelf ook de solopartij speelde. Misschien geen topdirigent, maar zeker een groot musicus en een sympathieke persoon.
Met stijlgevoel en een open geest.
Een van de werken die voor hem gecomponeerd zijn, is het inmiddels populaire en succesvolle Celloconcert van Gulda. Een concert met een grote knipoog.
Komende week klinkt het twee keer in de Doelen met het Deense talent Andreas Brantelid.
We zouden het kunnen beschouwen als eerbetoon aan Schiff:

donderdag 8 december 2016

Vertrouwen

Ik weet niet wat het woord van het jaar 2016 gaat worden.
Trumpisme lijkt me nog het meest duurzaam van het lijstje.
Ik weet wel wat het woord van deze week was.
Vertrouwen.
Het was Jan Terlouw die er bij velen een snaar mee wist te raken.
Het touwtje door de brievenbus.
Vertrouwen in de politici, die er voor moeten zorgen dat ze het vertrouwen wekken.
Maar lijkt een issue als het klimaatprobleem niet veel te groot om aan de politiek toe te vertrouwen?
Het was mooi om te zien hoe vaardig zo iemand de boodschap over weet te brengen en heoveel reacties hij hiermee losmaakt.
Het gaat wel ergens over.
Vertrouwen was ook een woord dat herhaaldelijk klonk bij het concert vorige week van Domestica in de Laurenskerk. We hadden meer dan ooit de ruimte opgezocht en daarmee risico's genomen in het samenspel. Daarmee maken we het onszelf niet makkelijk, maar uit de reacties van het publiek bleek dat dat ook wat opleverde. Dan doe je dat graag. Maar op basis van het vertrouwen in je medespelers.
We hebben het er niet vaak over, maar vertrouwen is een belangrijke basisvoorwaarde voor muziekmaken.
Vertrouwen in elkaar en vertrouwen in de ander.
Vertrouwen in de dirigent.
Vertrouwen in je orkestcollega's.
Zo mochten we deze week ook weer het vertrouwen in een nieuwe collega  uitspreken.
Er was voor de vacature van solo-cellist een auditie uitgeschreven en het is een van de gegadigden gelukt het vertrouwen van de meeste commissieleden te winnen.
Daarmee spreken we uit dat we verwachten dat hij de komende jaren goed zal presteren en past binnen de cultuur van ons orkest.
Dat kun je door middel van zo'n proefspel niet helemaal voorspellen, dus volgen er meestal na enkele maanden nog een of meer beoordelingen, maar zo'n keus hoeft gelukkig zelden worden bijgesteld.
Het was al weer een tijd geleden dat ik deel uit maakte van zo'n proefspelcommissie, maar ik vond het interessant om te merken waarop je zo iemand beoordeelt. Door welke criteria anderen, die over het algemeen ook zeer goed speelden, zijn afgevallen. Daarover later misschien nog een keer.
Wanneer onze nieuwe collega in het orkest te horen is, weet ik niet, maar zijn naam is Alberto Casadei, een nog jonge Italiaan. Voor de nieuwsgierigen is hij op youtube te bewonderen:
Of anders wat moderner en in het gezelschap van een charmante schone.

Wie deze week al wel in het orkest debuteert is onze nieuwe solo-altist Roman Spitzer.
Een mooi programma met Yannick, op vrijdag en zondag met het gloednieuwe pianoconcert van Abrahamsen, voor wie vertrouwen heeft in de hedendaagse muziek.
Voor de wat conservatievere luisteraars en de liefhebbers van spectaculaire Russische symfonieën is de zaterdagavond misschien beter. Dan legt Yannick uit waarom de Vierde van Sjostakovitsj zo'n uniek meesterwerk is voordat het stuk na de pauze wordt uitgevoerd.
Een aanrader

donderdag 17 november 2016

Monument

Ik had, tot vorig jaar, nog nooit van de zaal gehoord.
Bataclan.
Inmiddels kent iedereen de naam.
Een concertzaal met een beladen verleden.
En hopelijk een gezegende toekomst.
Ik weet niet of er iets blijft hangen van zo'n dramatische gebeurtenis, iets dat mensen kunnen voelen, maar voorlopig zal de herinnering en de gedenksteen op de gevel voldoende zijn voor een moment van introspectie.
De zaal in Parijs, waar wij regelmatig spelen, heeft ook een beladen verleden, maar dan van een hele andere orde. Zonder slachtoffers, of het zou een enkele blauwe plek moeten zijn.
En met een positieve uitkomst.
Een van de grootste schandalen uit de muziekgeschiedenis, en tegelijk ook balletgeschiedenis, vond hier in 1913, aan de Avenue Montaigne, plaats.
De premiere van de Sacre du printemps in het Théâtre des Champs-Élysées.
De politie moest er aan te pas komen.
Ik weet niet of er arrestaties zijn verricht, maar voor de reputatie van Stravinsky, Nijinsky en Diaghilev zou het uiteindelijk alleen maar goed uitpakken.
Over de aanleiding van de rellen doen verschillende verhalen de ronde: was het de muziek of toch vooral de dans of hadden tegenstanders op voorhand al een reden om de boel op stelten te zetten?
Als je leest dat voorafgaand aan het ballet van Stravinsky muziek van Chopin klonk, in het ballet Les Sylphides, kan ik me een schok bij onvoorbereide toeschouwers wel voorstellen.
En ook zonder dat tijdsbeeld, zonder de dans, blijft de partituur ongelooflijk energiek, verrassend en revolutionair. Een uitgelezen stuk voor onze serie Core Classics deze week.
Ik weet eigenlijk niet of er een gedenksteen in het Théâtre des Champs-Élysées hangt.
Ik weet ook niet of er nog iets van die tijd in zo'n gebouw te ervaren is.
Ik denk wel dat het af en toe goed is om te beseffen dat het een historische plek is waar we spelen. Waar we vorige maand de Eerste symfonie van Mahler lieten horen en in maart weer terugkeren met de Symfonische Dansen van Rachmaninov.

Deze week laten we nog een ander muzikaal monument horen.
Een monument dat componist voor zijn vrouw heeft opgericht.
Peter Lieberson was getrouwd met zangeres Lorraine Hunt, een prachtige mezzo-sopraan.
Ze werd ernstig ziek, maar trad nog op in de wetenschap dat ze niet lang meer te leven had.
In die moeilijke tijd componeerde hij voor haar een liederencyclus op gedichten van Pablo Neruda.
Ze heeft ze nog kunnen zingen, maar inmiddels, tien jaar na haar dood, klinken ze als eerbetoon aan haar en haar kunst.
Ongelooflijk prachtige liederen die voorbestemd lijken om tot de klassieken van de 21e eeuw te worden gerekend. Een must voor iedereen die van vocale muziek houdt en een must voor de fans van Christianne Stotijn.
Vrijdag en zondag in de Doelen.




dinsdag 27 september 2016

Signaal

Ik ben ervan overtuigd dat er in de muziek van Mahler nog veel onontdekte boodschappen verborgen zitten.Niet in alle gevallen boodschappen die noodzakelijk zijn om de muziek goed te verstaan, maar voor de liefhebbers zeker een sport om te ontdekken en de lading te benoemen.
Het citeren uit eigen of andermans werk lijkt me daarvan een niet te missen voorbeeld.
Zoals bij het begin van zijn Vijfde symfonie.
Iedereen kent het trompetsignaal.
Degenen die het weleens hebben mogen spelen kregen er misschien wel nachtmerries van.
Maar hoe velen weten dat Mahler hiermee zichzelf citeert?
Dezelfde figuur, hetzelfde instrument, hetzelfde ritme, ja zelfs de zelfde toonhoogte klinkt in het eerste deel van de Vierde, verstopt tussen andere instrumenten. Het is het eind van de doorwerking, dus vlak voordat de reprise begint en de thema's uit het begin weer terug komen (10:00):
Bij de Vijfde gaat het anders verder, en staat het meer op de voorgrond, maar de overeenkomst is veelzeggend. En dat hoeft niet eens te betekenen dat Mahler terugwijst naar zijn vorige symfonie.
Misschien denkt hij in beide gevallen aan zijn jeugd, die hij doorbracht in de garnizoensstad Iglau, met dagelijks de klanken van de militaire kapellen.
Het lijkt op het signaal van de Generalmarsch, de oproep om met alle bepakking in het gelid te gaan staan, klaar om te marcheren. Alleen is bij Mahler het stijgende interval een kleine in plaats van een grote terts.
Dat heeft vast te maken met de treurmars die volgt.
Haydn had het signaal ook al eens gebruikt maar blijft in zijn Militaire symfonie (nr. 100) dichter bij het origineel (vanaf 5:04):
En Mahler doet ook nog iets anders; hij noteert hetzelfde ritme als Haydn, een triool als opmaat, maar schrijft vervolgens voor om die iets vluchtiger, iets sneller te spelen, bijna als een trommelslag: Die Auftakt-Triolen dieses Thema müssen stets etwas flüchtig (quasi accel.) nach Art der Militärfanfaren vorgetragen werden.
Dat zal vast gebaseerd zijn op zijn jeugdherinneringen.
Of zou de speelstijl in het Oostenrijkse leger in die honderd jaar veranderd zijn? 
Voor de trompettist zal het niet zoveel uitmaken, is het misschien wel lekker. 
Maar om dat vervolgens met het hele orkest te doen levert altijd wel wat gedoe op, temeer het alleen in de partituur genoteerd staat en niet in onze partijen:
 
Over de reden om juist hiermee de symfonie te openen kun je speculeren.
Het past zeker in het principe Per aspera ad astra, door de moeilijkheden naar het licht, wat aan deze symfonie, net als bij Beethovens Vijfde, ten grondslag ligt. En dan moet je natuurlijk in de modder, in de ellende beginnen.
Voordat dat licht bereikt wordt, voordat de sterren naderbij komen, valt er nog te genieten van het heerlijk romantische Adagietto, sehr langsam, seelenvoll, waarin blazers en slagwerk even op adem kunnen komen en de strijkers en harp de ruimte krijgen om hun hart te luchten.
Over de rol van dit toch wel onverwachte element in de symfonie is men tegenwoordig tamelijk eensgezind; een liefdeslied van Gustav voor zijn toekomstige vrouw Alma.
De basis voor deze veronderstelling is eigenlijk best mager. Meer dan een opmerking in de partituur van Willem Mengelberg is er niet. En Mengelberg had er nog weleens een handje van zichzelf als woordvoerder van de componisten naar voren te schuiven.
Ik kan me ook moeilijk voorstellen dat Alma Mahler, die zich altijd goed wist te promoten, vergat het te melden. Ze noemt wel een ander werk als liefdeslied, 'het enige dat Mahler ooit componeerde', namelijk het Rückert-lied Liebst du um Schönheit, met een toepasselijke tekst en heel andere muziek.
Het idioom van het Adagietto, wat wel degelijk ook het karakter van een lied heeft, zit veel dichter bij Ich bin der Welt abhanden gekommen. Dat zou kunnen betekenen dat de strekking van het vierde deel van de symfonie meer in die richting gezocht moet worden, maar Mahler zelf heeft er nooit iets over losgelaten.
En zolang kan Visconti met evenveel recht de muziek voor zijn film Morte a Venezia gebruiken als de firma Gucci voor een nieuwe promotie-campagne. Of toch niet?
Misschien heeft dirigent Juanjo Mena er andere ideeën over.
Dan zal hij dat vast melden in het voorprogramma van Core Classics van komende zaterdag.
Dat kan nog interessant worden.

donderdag 22 september 2016

Ouverture

Om op de hoogte te blijven van het reilen en zeilen in de klassieke muziekwereld kun je op internet een heleboel vinden. Er zijn bepaalde sites die ik daarvoor regelmatig bezoek.
Waar ik zelden op kijk is de website van ons eigen orkest.
Die zal mij weinig verrassends tonen. .
Toch is het goed om af en toe te zien welke blik de buitenwereld op het Rotterdams Philharmonisch Orkest geboden wordt.
In de nieuwe huisstijl uiteraard en met bovenaan een lijstje Top 5 best verkocht om te waarschuwen welke concerten uitverkocht dreigen te raken.
Dat noem ik goede dienstverlening.
Waar ik vraagtekens bij wil zetten is de concert-etiquette, die wordt uiteengezet aan de hand van 'meest gestelde vragen' onder het item Concertbezoek.
Goed dat die er is, zeker voor nieuw publiek, dat wil weten wat er van hen verwacht wordt.
Maar als laatkomers worden veroordeeld tot wachten tot de pauze, dan hoop ik dat dat een vergissing is.
Of misschien een overdrijving, omdat laat komen moet worden ontmoedigd.
Maar als onverhoopt alles tegenzit dan zou er na kwart over acht ook nog hoop moeten zijn.
Tenminste als er meerdere stukken worden gespeeld.
Als een stuk afgelopen is volgt er doorgaans applaus - ook daarover wordt men op de website geïnstrueerd - wat een acceptabel moment zou kunnen zijn om publiek te zaal in te laten zonder te storen.
Dat was ooit, in tijden dat men er minder waarde aan hechtte om op tijd te komen, ofwel extra waarde aan juist laat komen, een belangrijke reden om een programma met een kort stuk te beginnen.
Een ouverture bijvoorbeeld.
Die traditie is een beetje verouderd. De klassieke volgorde: ouverture-soloconcert-pauze-symfonie hoort inmiddels bij de uitzonderingen maar kan toch nog uitstekend van pas komen.
Zoals deze week bij de opening van de serie Goud, met een ouverture van Beethoven.
Het is een van zijn langste, ongeveer een kwartier.
Dus voor half negen moet iedereen wel binnen zijn, als je Arthur Jussen, een van onze jonge grote Nederlandse pianotalenten, niet wil missen.
Maar liefst gewoon op tijd, want ook de Beethoven is geweldige muziek.
Ouverture Leonore 2 is niet de tweede maar de eerste van vier (!) ouvertures die hij componeerde voor zijn enige opera, die uiteindelijk onder de titel Fidelio niet meer uit het repertoire is weg te denken. Die drie latere versies doen overigens niets af aan de kwaliteit van deze muziek.
Misschien beoogde hij steeds weer een ander doel met het begin van zijn opera.
Je wilt het kletsende publiek stil krijgen, de mensen in de stemming brengen voor de eerste scene of wel een tipje van sluier oplichten en iets van het hele verhaal laten horen.
Dat laatste doet Beethoven hier, inclusief happy end. Misschien werkte dat in het theater minder goed dan de uiteindelijke versie als Ouverture Fidelio, korter en krachtig en zonder thema's uit de opera zelf.
Leonore 1 is pas later ontdekt en heeft Beethoven waarschijnlijk later voor een afgelaste productie in Praag geschreven.
Deze klonk pas na zijn dood toen Mendelssohn de premiere in Leipzig dirigeerde.
Hij had het originele idee om alle vier de ouvertures op één avond te dirigeren, tot groot enthousiasme van Schumann, die erover in zijn tijdschrift berichtte: Als ik hem (Beethoven) ooit als krachtig ervoer, dan wel op deze avond, waar we, beter dan ooit, konden horen hoe hij in zijn werkplaats vormde, afwees, veranderde en voortdurend schitterde van inspiratie. Hij was het meest indrukwekkend in de tweede.(Schumann, 1840).
En die tweede, tegenwoordig minder populair dan nummer drie, klinkt deze week bij ons.
Dat een ouverture gecomponeerd is als opening van een opera of ander theaterstuk betekent niet dat het uitsluitend als begin van een concert geprogrammeerd kan worden.
In de eerste helft van de vorige eeuw werd daar waarschijnlijk vrijer mee omgesprongen dan tegenwoordig.
Als je bijvoorbeeld de programma's van de Duitse dirigent Wilhelm Furtwängler ziet, die rustig in een Beethoven-programma de ouverture Coriolan zet tussen de Vierde en de Vijfde symfonie.
Of eindigt met Leonore 3 na het Vierde pianoconcert.
De naam hoeft niet altijd letterlijk te worden genomen.
Ik dacht dat Ouverture vroeger als titel van het programmablad van het RPhO had gefungeerd, maar ik kom alleen de vermelding van Intermezzo tegen. Misschien was Ouverture wel beter geweest, net als Intrada en het Amsterdamse Preludium.
Ze fungeren toch als inleiding op het concertbezoek.
De website kan die rol ook steeds beter vervullen.
Zo staat er voor het programma van deze week een uitgebreide toelichting die je zelfs nog kunt uitprinten als je hem mee wilt nemen.
Ook dat is goede dienstverlening.    

woensdag 7 september 2016

Hoogtepunten

Het lijkt misschien riskant om zo vroeg in het seizoen al over hoogtepunten te speculeren, maar voordat op 22 september de abonnementsseries bij het RPhO van start gaan hebben we er zeker al een paar gehad.
Als eerste de benoeming van de toekomstig chef-dirigent. Het is weliswaar geen artistieke prestatie maar wel een moment waarop je je als orkest hecht met elkaar verbonden voelt. Wat in de pers hier en daar nog als risico wordt beschouwd, wat het natuurlijk altijd ook is, zien wij orkestbreed met groot vertrouwen en gretigheid tegemoet.
Zijn leeftijd kreeg de meeste aandacht - de jongste ter wereld! - maar eigenlijk is dat geen wezenlijk issue. Er zijn dirigenten die op jonge leeftijd al een grote overtuigingskracht en diep inzicht in de muziek tonen. Dat soort mensen zoeken wij in Rotterdam en weten we gelukkig ook nog steeds te vinden en aan ons te binden.
Yannick is daar het sprekende voorbeeld van. Toen we begonnen was hij niet alleen jong, maar ook voor veel zalen nog te onbekend om tournees mee te boeken. Inmiddels staat de hele wereld voor hem in de rij! Afgelopen weken hebben we met hem weer ons visitekaartje bij verschillende Europese festivals afgegeven.
Edinburgh natuurlijk, altijd heerlijk om te zijn. Met Mahlers Zesde hebben we daar een paar jaar geleden hoog gescoord. Dit keer zat de Tiende in onze bagage; een problematisch stuk, waar vele orkesten en dirigenten hun tanden al op hebben stuk gebeten. Ik weet niet zeker of we er helemaal zonder kleerscheuren vanaf zijn gekomen, maar het publiek reageerde laaiend enthousiast.
Missie geslaagd.
Voor de festivals van Schleswig Holstein en Stresa hadden we Sibelius 2 paraat, aangevuld met een onbekende Haydn ouverture en de broers Capucon in het concert van Brahms.
In Stresa, aan het prachtige Lago Maggiore voert Gianandrea Noseda al jarenlang de artistieke scepter. Noseda is een dirigent waarmee het helaas minder goed gelukt is om een ooit stevige band te continuëren. We hebben hem daar niet gezien, maar ik hoop dat we hem de komende jaren weer eens in Rotterdam kunnen ontvangen.
Mahler 10, aangevuld met liederen van vrouw Alma, klonk onderweg nog op het Rheingau Festival in klooster Eberbach. Een prachtige abdij, midden tussen de wijngaarden, die ooit dienst deed als decor in de film In the name of the rose. Voor de snellere delen van de Mahler was het geen ideale akoestiek, maar vooral het slotdeel kreeg een bijzondere, bijna religieuze lading.
Nergens bracht de onverwachte diepe trommelslag zo'n schok teweeg als in Eberbach.
Hoewel hij ook wel goed werkte KKL in Luzern, waar we de tournee afsloten.
Voor mij was dat het hoogtepunt, waarbij Yannick de diepste diepten van de partituur opzocht en wij hem moedig volgden. De zaal, een van de mooiste van Europa, was daarbij een grote steun.
We waren ook wel wat verplicht, in zo'n festival met louter toporkesten en dirigenten.
En we komen gelukkig snel weer terug.
De dag na ons was het de beurt aan Valery Gergiev met zijn Duitse orkest, de Münchner Philharmoniker, dit keer niet met Floris Mijnders, die ons nog een laatste keer vergezelde, maar wel met Herman van Kogelenberg, ook een oud-collega.
En deze week staat Valery ook weer in zijn eigen festival Rotterdam, met louter Prokofjev.
Een onverslaanbare combinatie zou ik zeggen.
Dat moet garant staan voor nog meer hoogtepunten in ons prille seizoen.
En als het al niet door de dirigent en het orkest zou zijn, dan vormt de line up van solisten in de complete serie pianoconcerten absoluut een unicum:
Alexander Toradze als oude bekende, die de hele serie ooit met Gergiev op cd heeft uitgebracht, Daniil Trifonov, die geldt als de grootste sensatie in het pianospelen van de laatste jaren, de nieuwe Argerich, en zeker ook Alexander Gravylyuk, die met de laatste twee pianoconcerten de zwaarste taak op zijn schouders heeft.
Voor ons wordt het ook nog een hele klus, maar een dankbare.
En gelukkig hebben we daarna even rust voordat het seizoen officieel losbarst.
Met daarin ongetwijfeld nog meer hoogtepunten.


dinsdag 23 augustus 2016

Nieuwe chef

Een sleutelmoment.
Zo mogen we dit toch wel noemen.
De keuze van een nieuwe chefdirigent.
De laatste keer was alweer zo'n tien jaar geleden.
En dat was pas de tweede chef in de bijna kwart eeuw dat ik van dit orkest deel uit maak.
De houdbaarheid van directeuren was bepaald een ander verhaal.
Toen ik begon, in de jaren 90 van de vorige eeuw, was Jeffrey Tate net vertrokken.
Dirigent en orkest waren beiden tot de conclusie gekomen dat ze niet bij elkaar pasten.
Het gevolg was dat ik in mijn eerste seizoen bijna veertig verschillende dirigenten voor mijn neus heb gehad, met alle voor- en nadelen van dien.
Interessant was het zeker.
Tijdens dat jaar lukte het het orkest, onder aanvoering van Paul Zeegers en Kees Hillen, om Valery Gergiev als chefdirigent te strikken en werd tevens een prestigieus festival in het leven geroepen.
Dat beloofde een enerverende periode te worden.
Een statement in orkestenland.
Vele gedenkwaardige concerten, maar ook zware tijden voor het management. Het einde van de era Gergiev leek regelmatig voor de deur te staan, maar het heeft toch uiteindelijk dertien jaar geduurd.
En ook nog na zijn afscheid in 2008 is Valery, en niet alleen tijdens zijn Festival, als eredirigent ons orkest blijven dirigeren. Het is directeur Jan Raes gelukt om het chef-dirigentschap op een goede manier af te sluiten en te laten overgaan in een andere vorm van samenwerken. Een kunst op zich.
Bij andere orkesten, maar ook bij eerdere dirigenten in Rotterdam is dat nog weleens een pijnlijk proces en dat is zonde van alles wat in de loop der tijd mogelijk is opgebouwd. In het geval van Gergiev in Rotterdam is dat prima verlopen, en daar plukken wij en ons publiek nog steeds de vruchten van.
Dat geldt, wat mij betreft, ook voor het aantrekken van een opvolger.
Als lid van de artistieke commissie, en daarmee ook de zoekcommissie, heb ik toen vele discussies meegemaakt en gevoerd. Aanvankelijk over het profiel maar uiteindelijk toch vooral over namen.
Je verzamelt informatie en ervaringen van collega's in binnen- en buitenland, luistert naar opnames en gaat concerten bezoeken. Een longlist wordt uitgedund tot shortlist en het aantal serieuze kandidaten, dat beschikbaar is en aansluit op onze wensen, blijkt tenslotte zeer overzichtelijk.
Ik herinner me dat de naam van Yannick pas halverwege het proces opdook, en meteen na zijn eerste week bij ons (een Fins abonnements-programma en een benefietconcert met o.a. Martha Argerich), met stip bovenaan de lijst kwam. Het talent, de energie, de communicatieve vaardigheden en de enorme aanstekelijke muzikaliteit overtuigden het hele orkest, maar er waren toen ook nog kandidaten waar we nog niet mee gespeeld hadden.
Hoe lang kun je wachten met een beslissing, met al die andere kapers op de kust?
Dat is een delicaat spel, dat toen, gezien het resultaat, goed gespeeld is.
Ook George Wiegel, onze toch nog verse directeur, blijkt dat nu goed in zijn vingers te hebben.
In beide gevallen is de eensgezindheid van het orkest geen onbelangrijke factor.
Als de musici gezamenlijk zo enthousiast zijn over een dirigent is er iets bijzonders aan de hand.
Dat komt zeer zelden voor.
Dan kan de kandidaat nog langs een paar andere meetlatten worden gelegd, maar is de opdracht aan het management duidelijk.
Leg de man vast voordat anderen je voor zijn!
Die man, of vrouw, moet dan natuurlijk ook nog wel zijn hart aan ons orkest verloren hebben, maar Cupido had in beide gevallen raak geschoten. Dat heeft zeker ook, maar niet uitsluitend, met kwaliteit te maken. Blijkbaar zijn we als orkest aantrekkelijk genoeg voor deze mensen.
Toch had dat ook anders kunnen lopen.
Veel orkesten, ook veel goede orkesten, zijn op zoek naar een dirigent.
En er zijn te weinig goede dirigenten voor te veel goede orkesten. De spoeling is dun, en mijn gevoel is dat dat probleem de afgelopen tien jaar alleen nog maar groter is geworden.
Wij vissen dan misschien niet meteen in de vijver waar een Berliner Philharmoniker (Kyrill Petrenko) of een Concertgebouworkest (Daniele Gatti) recentelijk hun chef moesten zien te vangen. Met hun reputatie en financiële mogelijkheden hebben die orkesten grote voordelen, maar tevens het nadeel dat je weinig risico's kunt nemen en je tot gevestigde namen moet beperken.
Daar hoort Lahav Shani nog niet bij.
Maar het zou me niet verbaasd hebben als het orkest van Bamberg, dat vorig jaar Jakub Hrusa vastlegde, of onze collega's in Birmingham, die een half jaar geleden kozen voor Mirga Grazinyte-Tyla als opvolger voor de al vertrokken Andriss Nelsons, ons voor waren geweest.
Misschien hebben we ook wel geluk gehad.
Met de keuze die we tien jaar geleden maakten voor Yannick kunnen we nog steeds heel gelukkig zijn. Zijn benoemingen bij het Philadelphia Orchestra en de Metropolitan Opera, maar ook zijn samenwerkingen met andere toporkesten, hebben ons gelijk bewezen.
Dat succes, en zeker zijn operawerk in New York, zullen het misschien lastig maken om de samenwerking na 2018 inhoud te geven, maar ik heb er vertrouwen in dat we zo'n goede band hebben opgebouwd, dat de relatie stand zal houden.
Daar gaan we komende week op tournee weer verder aan bouwen.
En met de komst van Lahav Shani voelen we ons net zo gelukkig.
In de twee programma's die hij bij ons gedaan heeft, ook als pianist, heeft hij een overweldigende indruk gemaakt als muzikale persoonlijkheid, met een heel eigen stijl, prachtige handen en een, voor zijn leeftijd, verrassend rijp inzicht in de structuur van de muziek.
De samenwerking moet zich nog bewijzen maar ik zie met hem, en de voortgaande relaties met Valery en Yannick, artistiek een hele mooie toekomst voor ons.

Welkom Lahav!

maandag 15 augustus 2016

Opmaat

Is het de mooiste opmaat als opening binnen het symfonische repertoire?

Voor mij staat hij zeker heel hoog op de lijst.
Het is niet de beroemdste.
Dat moet de Vijfde van Beethoven zijn.
Het noodlotsmotief dat iedereen zo kan zingen.
En misschien dat Mahler met zijn Vijfde inmiddels ook een heel eind komt.
Een soortgelijk ritme in een eenzame trompet, maar eerder de dood dan het noodlot dat aan de deur klopt.
Niets van dat al in de Vierde van Brahms.
Een enkele noot gespeeld door beide vioolgroepen, een octaaf van elkaar verwijderd en, bij ons deze week, verspreid over beide zijden van het podium.
Een b.
De b van Brahms, zou je kunnen zeggen, ware het niet dat hij die noot 'h' genoemd moet hebben.
Een enkele noot die een wereld van emoties, van klanken, misschien ook wel herinneringen in gang zet.
Men noemt het een opmaat, maar eigenlijk is dat een wat merkwaardige term.
Meestal, ook hier, gaat het maar om een klein gedeelte van een maat.
Als aanloop, als beweging naar de eerste echte maat, waar de nadruk op ligt.
De Duitsers noemen het Auftakt, maar de Engelsen zeggen upbeat.
Dat dekt de lading in dit geval zeker beter.
Maar soms leidt een hele eerste maat naar een zwaardere tweede maat.
Dat is in wezen een echte opmaat, alleen wordt dan die term niet gebruikt.
Een fantastisch en duidelijk voorbeeld is het andere stuk op ons eerste programma van het nieuwe seizoen, het Vioolconcert van Beethoven. 
Vier paukenslagen.
Of eigenlijk vijf, maar de laatste valt samen met de inzet van de melodie in de houtblazers.
En daarmee zijn meteen de belangrijkste bouwstenen van het eerste deel gepresenteerd.
Je moet wel het genie van een Beethoven bezitten om zo'n bij uitstek lyrisch en apollinisch werk te openen met twee paukenstokken.
Ik weet niet of het eenvoudig is om te spelen, maar je hoort meteen de persoonlijkheid van de paukenist, zoals bij verschillende uitvoeringen op internet.
De namen van de spelers ken ik niet, maar de ervaren rot bij de Berliner Philharmoniker bijvoorbeeld, geeft elke noot gewicht en aandacht.
In Frankfurt krijgen de vier noten veel meer richting en energie. Waarschijnlijk komt dat ook van dirigent Herreweghe, of misschien meer nog soliste Kopatchinskaja.
En de paukenist van de New York Philharmonic heeft zo zijn eigen aanpak, met beide stokken in de eerste maat.
Rust of richting lijken de belangrijkste opties.
We zullen horen wat Danny van der Wal er van gaat maken.
En dirigent Lahav Shani natuurlijk.
Een groot talent dat bij ons in juni al veel indruk maakte met een enerverende Pathétique, maar voor dit programma zal hij uit een heel ander vaatje tappen. En dan kun je zo'n begin van Brahms wel een toetssteen noemen.
Hoeveel gewicht leg je op die eerste noot?
Zit daarin al iets van wat nog komen gaat?
Geef je een paar slagen vooraf of neem je de violen in één beweging mee?
Hoe gebruik je de stilte, die ook een wezenlijk onderdeel van de muziek vormt? 
Ook daarvoor biedt youtube een rijk scala aan mogelijkheden.
De eerlijke eenvoud van Haitink, het grote romantische gebaar van Barenboim, de ongelooflijke energie en lichtheid van Kleiber, of Jansons, die de eerste noot niet aan het toeval overlaat en twee duidelijke slagen vooraf geeft.
Stuk voor stuk topdirigenten met allemaal hun eigen visie.
We zullen er deze week met Shani in het Concertgebouw een nieuwe versie aan toevoegen.
Daarmee krijgt Amsterdam de opmaat voor een mooi nieuw RPhO-seizoen, dat meteen daarna stevig begint met een tournee langs onder mee de festivals van Edinburgh en Luzern onder de leiding van onze chef en uiteraard het jaarlijkse Festival met onze eredirigent in Rotterdam.
Maar daarover later meer.



dinsdag 28 juni 2016

Slotscene

Het seizoen in Rotterdam hebben we met de Pathétique afgesloten.
Onder luide toejuichingen van twee volle zalen.
Het laatste woord is echter niet aan Tsjaikovski maar aan Strauss, Richard wel te verstaan.
Of eigenlijk Oscar Wilde.
De slotscene uit Salome.
'Ah! Du wolltest mich nicht deinen Mund küssen lassen, Jochanaan!'
Geen verwijzing naar een incestueuze relatie deze week.
Maar zo zal Tsjaikovski bij de Pathétique de opdracht aan zijn neef misschien ook niet bedoeld hebben. Hoewel ik niet verbaasd zou zijn als er een citaat uit Wagners Die Walküre, het incestdrama bij uitstek, zou kunnen worden getraceerd. Ik heb het nog niet gevonden.
Dirigent Marc Albrecht vond wel een mooi Wagner-citaat in Salome: ergens halverwege de Dans van de zeven sluiers klinkt het beroemde Tristan-accoord.
Welke gedachte zal daar achter zitten?
In de slotscene overtreft Richard Strauss zijn grote voorbeeld Richard Wagner nog in het doorbreken van taboes. bij het vertonen van seksuele afwijkingen, als Salome zich verlustigt aan het (afgehakte) hoofd van Johannes de Doper.
Daar zal het Amsterdamse publiek niet veel van te zien krijgen.
Weliswaar spelen we de muziek in het Muziektheater, maar regisseur Pierre Audi heeft gekozen voor een 'mise en espace'. Een beetje geënsceneerd, dus.
Het vormt de afsluiting van de vijftigste verjaardag van DNO, in de week dat bekend werd dat Audi, haar artistieke boegbeeld, na dertig jaar het schip zal verlaten en in Aix-en-Provence een nieuw avontuur beginnen.
Hij kan trots zijn op zijn werk en zijn gezelschap, dat onlangs werd geëerd als Opera Comapany of the year 2016.
Zoals we in Nederland ook trots mogen zijn op een zangeres als Eva-Maria Westbroek.
Bij ons orkest is ze nooit geweest, als ik me niet vergis, behalve om haar man tenor Frank van Aken te beluisteren (hij zat nu ook weer bij haar repetities in de zaal), maar DNO heeft haar gelukkig voor verschillende opera's weten te strikken. En voor dit gala.
Hoe feestelijk dat gaat worden is een andere kwestie.
De tekst is sterk. Beeldend, gruwelijk, en, ook in de toneelversie zonder muziek, muzikaal.
Zelfs in de Duitse vertaling van het Franse origineel van Oscar Wilde, dat Strauss gebruikte.
De slotscene begint op het moment dat de beul het afgehakte hoofd aan de verwende prinses presenteert.
Het meisje is verontwaardigd dat de profeet niet voor haar charmes gevallen was, ja, haar zelfs geen blik waardig had gegund. Dat is ze niet gewend. Als dank voor een sensuele dans, waarmee ze haar stiefvader opwindt, had ze gekregen waar ze om vroeg: dat hoofd.
Ze krijgt van Strauss een kwartier de tijd om daarmee te spelen, daartegen te praten, daar wraak op te nemen en tenslotte te kussen, voordat Herodes het bevel geeft haar dood te schieten.
Die laatste zin zul je bij ons, waar alleen Salome zingend wordt opgevoerd, niet horen.
Er mist wel meer in deze 'mise en espace'. Een bloederig hoofd heb ik nog niet gezien en op de dans, die we wel spelen, wordt niet gedanst. Terwijl Salome haar sluiers een voor een zou moeten laten vallen, staat Eva Maria Westbroek vermoedelijk in haar kleedkamer een mooie jurk aan te trekken.
Maar hadden ze misschien een bevallige danseres van het Nationaal Ballet kunnen inhuren?
Uiteindelijk gaat het om haar zingen en de kracht van de muziek, en die zijn beide verpletterend.
Met een gigantisch orkest zitten we in de bak.
Inclusief heckelfoon en orgel, dat even haar laagste tonen mag laten horen: 'und wenn ich dich ansah hörte ich geheimnissvolle Musik....' Over onderbuikgevoelens gesproken.
Toch lukt het Strauss daarbinnen nog subtiele klankcombinaties te maken, vaak met slechts enkele solo-strijkers en wat houtblazers. Dan voel je mee met de componist die achter zijn schrijftafel zit te genieten. En wij ook, ondanks, of ook wel: dankzij de hoge technische eisen die aan alle spelers worden gesteld. Het is muziek die ons orkest graag speelt, wat we afgelopen seizoen betrekkelijk weinig hebben gedaan.
Volgend seizoen worden de Strauss-liefhebbers ook niet rijkelijk door ons bediend, dus zal het jubileum-seizoen 17-18 de balans wel weer rechttrekken.
'Ich dürste nach deine Schönheit.  (.....) Nicht die Fluten, noch die grossen Wasser können dieses brünstige Begehren löschen....' 
Dat wordt, val voor de zomer, nog even genieten van onze Nederlandse diva!



maandag 13 juni 2016

Late Tsjaikovski

Is er een mooier stuk om ons seizoen mee af te sluiten?
We hebben de symfonie met Yannick nog niet zo lang geleden voor DG op cd gezet.
Die opname maakte vooral juichende recensies los (this is without question one of the finest Pathétiques to have come my way in the last 30 or so years. Gramophone) .
En we hebben het natuurlijk met Gergiev gespeeld, hoewel pas tijdens het Festival in 2004.
Maar ook Haitink en Saraste hebben ons in het recente verleden door de emotionele uitersten van de partituur geleid.
Russische muziek kleeft aan ons orkest.
De ultieme symfonie, het unieke meesterwerk van de Russische symfonische muziek.
De Pathétique.
Niet alleen een muzikaal meesterwerk, overigens.
Ook een intrigerend onderwerp om over te schrijven.
Speculaties en zinvolle analyses.
En dat heeft allemaal te maken met de omstandigheden en het moment waarop Tsjaikovski zijn laatste adem uitblies.
Te vroeg om ons te kunnen bijpraten over de gedachten en gevoelens achter deze muziek.
De titel lijkt vooral een open deur. Welke muziek van Tsjaikovski is niet pathétisch?
De dedicatie zegt vermoedelijk veel meer. Het is namelijk de naam van zijn neef Vladimir (Bob) Davidov, die op de titelpagina prijkt.
Tsjaikovski dirigeerde zelf de premiere op 28 oktober 1893 in Sint-Petersburg.
Geen mislukking maar zeker ook geen daverend succes.
Negen dagen later was hij dood, onder op zijn minst, twijfelachtige omstandigheden.
En dan beginnen de verhalen.
Er heerste cholera in de stad en toch dronk Pjotr Iljitsj een glas ongekookt water.
Was het zelfmoord? Wilde hij dood, of werd hij ertoe gedwongen?
Wie een beetje op internet zoekt kan er van alles over vinden.
Maar wat is de muzikale boodschap van de muziek? Heeft die er iets mee te maken?
En - voor de laatste keer dit seizoen - past het stuk onder de noemer late style, zoals de Missa Solemnis, de Vierde van Brahms, de Achtste Bruckner, Mahler Tien?
Kenmerken van een 'late style' hebben we niet vastgesteld, maar er is wel wat langsgekomen.
Een hang naar religie, naar contrapunt, naar de muziek van Bach (of Händel) hoorde daarbij, evenals een versobering van de middelen. Daar lijkt bij Tsjaikovski niet echt sprake van.
De melodieën zijn nog net zo romantisch als in zijn Eerste pianoconcert.
Het is meer de vorm waarin hij afwijkt van zijn eerder symfonieën.
Wel weer een wals als middendeel, maar met zijn 5/4-maat onmogelijk om te dansen.
Het derde deel krijgt het karakter van een luidruchtige finale, inclusief een applaus van het publiek, en het langzame deel, het emotionele hoogtepunt, volgt pas als vierde deel, als finale, eindigend in een diepe stilte.
Daarmee heeft Tsjaikovsi een baanbrekend werk geschreven, dat Mahler weinig jaren later bij zijn Negende zal hebben geïnspireerd.
Religie blijft niet helemaal buiten beeld, met het citaat uit de Russische dodenmis in de trombones, halverwege het eerste deel.
Maar het belangrijkste wat deze symfonie voor mij maakt tot Spätstil-werk (ik weet er geen Nederlandse term voor) is eerlijkheid. Recht uit het hart. Jezelf bloot geven zonder je nog te hoeven storen aan de reacties van de (boze) buitenwereld.
Want boos moet die buitenwereld voor Pjotr Iljitsj zeker geweest zijn.
In een tijd en een land waar van je verwacht wordt dat je gaat trouwen en een gezin stichten.
Op homoseksualiteit stonden strenge straffen.
Wat hem er niet van weerhouden heeft om er verschillende relaties met mannen op na te houden.
In een aantal gevallen vast platonisch.
Maar de muze van zijn laatste jaren was niet alleen een man, hij was ook nog familie.
Neef Bob, zoon van zijn zuster.
Hartstochtelijke brieven heeft Tsjaikovski hem geschreven.
Hij bleek na het overlijden een van zijn belangrijkste erfgenamen.
En aan hem werd deze Zesde symfonie opgedragen.
Zouden ze hun verhouding hebben ervaren als incest?
Zou dat teveel geweest zijn voor de gevoelige componist?
We kunnen het hem niet meer vragen.
Bob ook niet. Die maakt in 1906 een eind aan zijn leven.
Wat Pjotr Iljitsj heeft nagelaten is muziek van een ontroerende intensiteit, die geen musicus of toehoorder in de koude kleren gaat zitten.
Maar ook in zijn originaliteit verbluft de partituur nog steeds.
Een van de mooiste vondsten, die alleen zichtbaar maar, indien goed uitgevoerd, nauwelijks hoorbaar is, is het begin van de finale, het Adagio lamentoso.
Wat je hoort is een dalende melodie, zoals Tsjaikovski menige dalende melodie componeerde.
Niets bijzonders, eigenlijk.
Ware het niet dat hij de melodie over beide vioolstemmen verdeelt.
Als twee gelijken die elkaar omarmen......
De tweede violen beginnen met de hoogste noot, die moet meteen de aandacht vangen.
Dat dat niet vanzelfsprekend is bewijst deze opname van de Wiener Philharmoniker met Karajan, toch niet de minsten.
Als je beide groepen tegenover elkaar op het podium zou plaatsen en dichtbij gaat zitten wordt het als het volgen van een potje tennis.

Maar de hele partituur staat vol prachtige vondsten, zoals te volgen is op het volgende youtube-filmpje:
Een uitvoering van Gergiev.
Ik verwacht dat we deze week met Lahav Shani weer een interessante uitvoering aan onze lijst kunnen toevoegen.
Als afsluiting van een mooi seizoen.


dinsdag 31 mei 2016

Autoradio

Door velen zal een autoradio gebruikt worden om voetbalwedstrijden te volgen, de top 40 of actuele nieuwsberichten. Ik las deze week zelfs over een CHU-politicus, we spreken over de jaren '60, die zo tijdens een autorit hoorde dat hij als minister was aangezocht.
Bij mij staat het het apparaat, als ik in de auto zit, eigenlijk steevast op radio 4.
En zelfs die zender kan regelmatig voor verrassingen zorgen.
De verrassing van het onbekende, of van bekende maar nog niet herkende muziek, of de namen van de musici. Vorige week zondag duurde dat niet zo lang.
Prokofjev 6.
Ik wist dat Gergiev die de afgelopen week met de collega's in Amsterdam had gedaan.
En dan denk je het KCO ook te herkennen, voor zover dat kan op zo'n radio, met alle geluiden van het verkeer. Een eitje, dus.
Maar heerlijk om die muziek weer eens te horen.
De symfonie staat hoog op mijn persoonlijke lijstje 'Meesterwerken van de 20e eeuw'.
Een oordeel dat nog niet breed wordt gedeeld. Maar daar houd ik wel van.
Misschien komt dat ook omdat er weinig dirigenten zijn die er chocola van kunnen maken.
Gergiev kan dat.
En met Gergiev hebben wij het in Rotterdam ook gespeeld.
Meer dan eens, maar alweer (te!) lang geleden.
De laatste keer was vermoedelijk het slotconcert van het Gergiev Festival van 2003, toen Prokofjev centraal stond. Mariinsky- en RPhO-musici gebroederlijk op het podium van de Doelen.
Sterkere herinneringen heb ik aan het allereerste festival, in 1996, met de troika Prokofjev-Stravinsky-Debussy als krachtig statement.
En daarna naar de Proms in Londen, met een nog onbekende Netrebko in liederen van Moesorgski.
Het was hetzelfde stuk, dat ik  vorige week door de radio hoorde, maar het klonk anders dan mijn herinneringen.
Alle waardering voor het KCO.
Een prachtig orkest, dat ik graag regelmatig ga beluisteren.
Maar ik miste de rauwheid, de energie, brutaliteit in de klank, drama, de Russische tongval, die in mijn geheugen met het stuk verbonden waren.
Dat lag natuurlijk in de eerste plaats aan de radio en de goedkope boxjes.
Het lag ook aan de jaren sinds onze concerten die de klank in mijn geheugen gekleurd hebben.
En misschien omdat ik het zo wilde horen.
Dat dit repertoire is waarvoor het Nederlandse publiek beter naar de Doelen kan afreizen dan naar de Van Baerlestraat.
Of omdat ik, ik geef het ruiterlijk toe, gewoon jaloers ben op mijn KCO-collega's.
Dat zij die Zesde nu met Gergiev spelen en wij niet.
En dat is, na het recente advies van de Raad voor Cultuur, dan nog een onschuldige reden om jaloers te zijn. Het enorme verschil in (financiële) waardering tussen beide orkesten wordt er weer een stukje schrijnender, mag ik zeggen: onredelijker, op.
Maar wij kunnen ons in september in Rotterdam gelukkig weer verheugen op een portie Prokofjev.
Geen Zesde symfonie, maar wel alle vijf de pianoconcerten, met absolute toppers als Gavrylyuk en Trifonov op de pianokruk.
En Iwan de Verschrikkelijke, ook zo'n mooie herinnering uit de vorige eeuw.
Er is een Philips-cd van gemaakt in 1996, zeer goed beoordeeld, maar nog indrukwekkender vond ik het concert in 1990.
Misschien omdat het de eerste keer was, maar zeker ook door de bijdrage van een acteur.
Een Rus, ik ben zijn naam vergeten.
En we verstonden er geen woord van, maar het had zo'n ongelooflijk dramatisch effect!
Dat past voor mij bij Gergiev. De onontkoombare voortgang van de muziek (luister vanaf 8:00, met zo'n geniale Prokofjev-melodie in de alten!), de ritmische energie (als de machine begint te lopen, 35:25), de verstaanbaarheid van de harmonieën, de diepte van de klank. Bijvoorbeeld in een wagneriaans moment als 19:00, waarin ik altijd een Parsifal-citaat hoor.
Aan de hand van een uitvoering met zijn Mariinsky orkest:

Ook dat KCO-concert is zeker nog op internet terug te horen.
En dan zal ik vast ongelijk krijgen met mijn kritiek.
Maar kom dan vooral ook naar het Gergiev Festival.
Of luister tegen die tijd op uw eigen autoradio.


maandag 9 mei 2016

De oude Prokofjev en de jeugd

Ik weet nog niet hoe ik ernaar moet luisteren.
Prokofjev schreef zijn laatste symfonie in opdracht van de Russische omroep als muziek voor een kinderprogramma!
Het was 1952, Prokofjev ziek en armlastig, sinds hij in 1948 in ongenade was gevallen bij het communistische regime. Zijn Zesde symfonie, volgens mij een van zijn meesterwerken, was afgekraakt en verguisd. Zijn eerste vrouw zat, op beschuldiging van verraad, opgesloten in een werkkamp.
Was de Zevende symfonie een poging om het goed te maken?
Is het een stuk vol ironie en verborgen boodschappen?
Was de jeugd, nog onschuldig, het enige publiek waardoor hij zich nog een keer kon laten inspireren?
Of keert de componist, die ooit met Peter en de wolf  de jeugd van vele generaties en nationaliteiten optimaal bediend heeft, terug naar zijn eigen kindertijd?
De zes concerten van onze laatste tournee hebben me daar geen antwoord op gegeven.
Het stuk past wel bij het beeld van eenvoud, die vele componisten in hun late werken bereiken.
Prokofjev zou een jaar later zijn laatste adem uitblazen. Overigens vrijwel ongemerkt want alle aandacht ging naar Stalin, die dezelfde dag het leven liet.
Het lijkt alsof diepgang ontbreekt, maar tegelijkertijd verwijst Prokofjev met opusnummer en toonsoort, opus 131 in cis klein, rechtstreeks naar een van de grootste en diepste werken van Beethoven, het zevendelige, Veertiende strijkkwartet.
Als Prokofjev iemand van getallen was, waar ik nooit iets over gehoord heb, zal 7 wel iets hebben betekend. 1952 was het jaar waarin hij 61 (6+1) werd.
Misschien is die Zevende niet het ideale tourneestuk, muziek waarmee je meteen indruk maakt op een zaal, muziek waarmee je veel van jezelf kunt laten horen.
In dat opzicht zou de Vijfde veel effectiever geweest zijn, of een Symphonie Fantastique, stukken waarmee we vaker op reis zijn gegaan.
Maar het is wel zinvol, als onbekende muziek van een bekende componist.
Aan de kwaliteit ligt het niet
Yannick maakte er een meeslepend verhaal van en het publiek, van Zürich tot Wenen en Brussel, reageerde met veel enthousiasme.
Terwijl men voor de pauze ook al het onbekendere Tweede celloconcert van Sjostakovitsj had moeten verteren.Volgens biograaf Meyer 'misschien het beste van al zijn instrumentale concerten'. Meer een symfonie dan een celloconcert, met alle kenmerken van zijn symfonische stijl: sterke cantabiliteit, grote spanningsbogen, vitaal, met humoristische en groteske elementen. Toch is het blijkbaar zo weerbarstig dat het nog weinig wordt uitgevoerd.
Nog net geen late Sjostakovitsj, zou ik zeggen.
Wat ik mij voorafgaand aan de reis niet gerealiseerd had was dat Zürich een belangrijke stad is geweest in het leven van Richard Wagner.
Villa Wesendonck, waar hij hevig verliefd werd op de vrouw van zijn weldoener en zich liet inspireren tot Tristan und Isolde, ligt op een steenworp afstand van de zaal.
Maar ook hotel Baur au Lac waar hij zijn kring bewonderaars Der Ring des Nibelungen heeft voorgelezen iis nog in bedrijf.
Bij Musik Hug, inmiddels vijf etages aan de Limmatquai, moet hij ook al klant geweest zijn.
Ik vond er in de ramsj een mooi boek over de dramaturgie van de leidmotieven bij Wagner: Ahnung und Erinnerung.
Daar kan ik nog een paar jaar mee voort.

dinsdag 19 april 2016

Laatste Mahler

In de categorie 'late werken' ofwel 'late style' neemt Mahler een bijzondere plaats in.
Er is namelijk een duidelijke scheidslijn: de zomer van 1907 als zijn oudste dochter plotseling sterft.
Een harde confrontatie met de dood.
Daarvan had Mahler er al een aantal heftige voor zijn kiezen gehad.
Al vanaf zijn vroege jeugd in het gezin, vooral als zijn lievelingsbroer broer Ernst, veertien jaar oud, in 1875 na een lang ziekbed thuis overlijdt. Broer Otto, ook musicus, maakt in 1895 zelf een eind aan zijn leven.
Maar als vader je kind verliezen is nog een heel ander verhaal.
Een verhaal, waarin bovendien een huwelijk, wat toch al niet makkelijk was, onder grote spanning komt te staan.
Wat de breuk in het leven van Mahler nog drastischer maakt is, in diezelfde periode, de constatering van een hartfalen, waardoor bij hem het idee ontstaat dat hij niet lang meer te leven heeft.
Een overbekend verhaal.
En dat zo'n opeenstapeling van ellende, van het verdwijnen van alle zekerheden, tot een verandering van stijl leidt bij een componist die zijn eigen leven zo centraal in zijn muziek zet, moge duidelijk zijn.
Das Lied von der Erde is de eerste vrucht van de nieuwe Mahler.
De Negende eigenlijk al weer een soort voltooiing van die periode.
Twee fantastische hoogtepunten in de muziekgeschiedenis.

En dan komt er nog een symfonie.
Tijd om deze af te maken kreeg hij niet meer, maar we hebben. dankzij Deryck Cooke, een aardige indruk van wat het had kunnen worden.
En het rare is dan dat een belangrijk deel van wat de late stijl van Mahler had bepaald, het gevoel van afscheid, het diepe besef van het eigen levenseinde, het komen tot de kern, het kamermuzikale karakter verdwenen lijkt.
Is het een nieuwe levensenergie, een 'back to business'?
Mahler merkte dat zijn hartkwaal helemaal niet zo ernstig was, maakte plannen voor de toekomst. Dat het niet meer zo zeker was dat Alma van zijn toekomst deel zou blijven uitmaken, gooide weliswaar roet in het eten en zorgde voor menige wanhopige kreet in de schetsen van de Tiende.
Maar als ze werkelijk voor haar nieuwe vlam Walter Gropius gekozen had en Mahler niet opeens ernstig geworden was, hadden we nog een interessante artistieke ontwikkeling bij hem kunnen verwachten.
Waarom krijg ik soms toch zo'n hekel aan die vrouw?
Toen Mahler net overleden was waren er al geruchten over de Tiende, zoals Paul Stefan in zijn studie uit 1912 schrijft: "das jüngste, unvollendete Werk ist, so wird berichtet, Heiterkeit, ja Uebermut. .."
Vrolijk, overmoedig?

In het tweede deel van de symfonie wilde hij misschien wel 'modern doen'. Al die rare maatwisselingen maken het lastig voor elk orkest, maar op dat gebied zal hij in Stravinsky, die in die tijd zijn Petroesjka schreef, toch zijn meerdere moeten erkennen. Wellicht was hij zelf nog wel gaan sleutelen aan die aspecten voordat de partituur als voltooid zou worden beschouwd.
Maar hij grijpt ook terug op zijn eerdere werken.
Het openings-Adagio sluit aan op het slot-Adagio van de Negende, maar dan lichter van toon, positiever. Tot de schreeuwende 'a'in de trompet (Alma!!) en het gruwelijke negen-toons-accoord.
Maar dat is slechts een moment.
Het duikt in het laatste deel weer op, maar lijkt Mahler toch niet zo te deren.
In het derde deel, Purgatorio, keert hij als het ware terug in de Wunderhorn-wereld van de vroege symfonieën, van Das irdische Leben. Wel strijd, geen drama's.
Met het vierde deel keert Das Lied von der Erde terug.
Das Trinklied vom Jammer der Erde wordt bijna geciteerd. Zelfde maatsoort, zelfde tempo (Allegro pesante!), bijna zelfde toonsoort. Schon winkt der Wein.....
En dan natuurlijk die grote doffe tromslag waar het deel mee eindigt.
En het volgende mee begint.
Een originele verbinding tussen twee delen.
De tuba voert de boventoon en citeert, volgens Yannick, de Beatles.
Yesterday: 'all my troubles seem so far (away)' zingt Paul McCartney op de tubanoten.
Ik moet meteen denken aan de Derde symfonie, de vioolsolo in 'O Mensch! Gib Acht!' op tekst van Nietzsche. Hetzelfde melodische motief.
Daar waren de problemen niet 'so far away'.
Een grote fluitsolo vormt een lyrisch hoogtepunt in deze finale en misschien wel in het hele oeuvre van Mahler.
Deze week met Yannick in Rotterdam.
Late Mahler?
Misschien niet helemaal, maar zeker wel de laatste Mahler.