woensdag 24 december 2014

Terugkijken

De laatste weken van december zijn elk jaar weer de tijd van terugkijken, van mijmeren over wat geweest is.
Afscheid nemen van het jaar.
Een jaar dat voor het orkest bepaald enerverend is geweest.
En waarin verschillende collega's het orkest hebben moeten verlaten.
Afgelopen vrijdag, op de valreep, was dat Wim Steinmann.

Na bijna 45 jaar, dus dat wordt dan ook wel tijd, zou je zeggen.
Hij heeft, als langstzittende, iedereen zien komen, dat is waar.
Maar als de kwaliteit van zijn spel en de wijze waarop hij zijn functie vervulde de maatstaf zouden zijn, zou hij nog vele jaren meekunnen.
Een opvolger is er nog niet, maar het is niet gebruikelijk dat je na je pensioen nog in je eigen orkest gevraagd wordt. Alleen de VS-tour in februari, en wat daar aan vast zit, zal hij nog zijn partij meeblazen.
Dus geen Vierde Tsjaikovski, geen Negende Beethoven, geen Concert voor Orkest meer met het piccolo-geluid van Wim. Onmiskenbaar en, alleen al door de aard van het instrument, niet te missen.

En ik zal het gaan missen.
Met sommige van de de vele tientallen collega's in het orkest bouw je een speciale band op.
En die tussen ons beiden was er zeker een.
Vooral vanaf het moment dat ik betrokken raakte bij Domestica Rotterdam, eind jaren '90, hebben we vele uren in artiestenfoyers, restaurants, vertrekhallen, hotellobby's en dergelijke doorgebracht met het maken van plannen en discussies over de toestand in de (muziek)wereld. Dat ging natuurlijk over veel meer dan de passie voor het vak en de kunst die we deelden.
Maar het ging de laatste jaren ook steeds meer over de geschiedenis van het orkest, over situaties die zich herhalen, over keuzes die vroeger gemaakt zijn. En dan blijken er veel meer overeenkomsten tussen de jaren '70 en de jaren '10 te zijn, dan je zou denken.
Wij 'jongeren' luisteren dan met belangstelling en relativeringsvermogen naar de verhalen in de categorie 'opa vertelt' en constateren steeds weer dat dat 'in het boek' moet komen.

Collega's die een dergelijk stuk geschiedenis op zo'n intensieve manier hebben meegemaakt, zouden verplicht moeten worden dat voor het nageslacht te bewaren. Niet iedereen kan dat natuurlijk even makkelijk verwoorden. Maar een goed verhaal houden kost hem, te horen aan zijn afscheidsspeech, toch niet veel moeite.
En ook Hans Ferwerda, onze artistiek manager, richtte daarbij een verzoek aan hem om bij te dragen aan de viering van 100 jaar RPhO metzijn ooggetuigenverslagen van de laatste helft van die eeuw.
Zo'n boek zal er toch wel komen.
Wim zelf sprak de hoop uit dat de directies van de Doelen en het orkest nog eens samengaan, zoals dat onlangs ook bij de overburen van de Schouwburg en haar bespelers gebeurde. Ik kan daar wel de voordelen van inzien, maar zou dan voor de langere termijn moeten zijn.
Beide sprekers werden tijdens de receptie nog voorafgegaan door Gergiev, die liet merken hoe belangrijk de emotionele band en het gezamenlijk verleden met ons orkest en met de individuele musici voor hem is en hopelijk nog lang zal blijven.
De geschiedenis van een orkest is de geschiedenis van mensen.
Een collectief dat zich laat vormen door dirigenten, door de muziek die ze spelen, door de zaal waarin ze spelen en door elkaar.
Iedere collega laat een stukje dna achter, genetisch materiaal dat door ons, en de mensen met wie we werken, meegenomen wordt naar de toekomst. Als bijdragen aan de identiteit van het orkest.
Daar zouden we de komende jaren best eens onderzoek naar kunnen doen.
Om in 2018 met een beeld daarvan te komen.
Of verschillende beelden.
Dat kan allemaal in 'het boek'.
En daar kunnen we Wim zeker nog goed bij gebruiken.

maandag 8 december 2014

Droom

What, wilt thou hear some music, my sweet love?

I have a reasonable good ear in music. Let's have the tongs and the bones.

Aldus Titania en Bottom in Shakespeares A Midsummer Night's Dream. Die laatste zin wordt in moderner Engels:  Let’s hear someone play the triangle and the sticks.
Het is duidelijk: er zit magie en muziek in dit stuk. En Mendelssohn heeft er ook nog eens prachtige noten bij geschreven. De briljante, sprookjesachtige ouverture zelfs al als zestienjarige!
Het was een ideaal uitgangspunt voor de hernieuwd samenwerking tussen het Philharmonisch en Theater Terra, voruge week in de Doelen.
Bij hen nauwelijks tekst overigens. Het verhaal, of althans het gedeelte over Oberon en Titania, waarbij Puck en Bottom, met zijn ezelskop, natuurlijk niet kunnen ontbreken, wordt getoond. Poppenspel met grote poppen en de spelers duidelijk zichtbaar, een handelsmerk van hen, en ook wat schaduwspel achter drie lakens. Ik weet niet hoe helder het verhaal voor de kleintjes was, maar ik denk dat ze de magische sfeer goed hebben getroffen.
Het grootste deel van de tekst klonk al aan het begin van de voorstelling door een nep-dirigent die de binnenkomende lawaaierige klusjesmannen toeriep dat ze stil moesten zijn en hen vervolgens uitschold toen dat niet gebeurde. Met een zwaar Italiaans accent in zijn Engels, dus noemden wij hem al spoedig 'Daniele', met een knipoog naar onze Amsterdamse collega's. Het breken van het dirigeerstokje lukte niet erg, maar de zaal schrok er niet minder van. Uit het midden van de klusjesmannen - een subtiele verwijzing naar Bottom en zijn 'craftsmen'? - kwam toen een reserve-dirigent tevoorschijn, die de muzikale leiding overnam: Gustavo Gimeno.
Gimeno is van geboorte Spanjaard, maar, na vele jaren werkzaam als slagwerker in het Concertgebouworkest, toch ook een beetje Nederlander. En hij is vorig jaar begonnen met een sensationele carrière als dirigent. Na assistentschappen bij topdirigenten als Maris Janssons en Claudio Abbado, tot vlak voor zijn overlijden, heeft hij de sprong in het diepe gewaagd. Bij zijn eigen orkest maakte hij grote indruk met een invalbeurt voor Jansons en toen Maazel een tournee bij de Münchner Philharmoniker moest afzeggen viel de keus al snel op hem. Inmiddels stromen de uitnodigingen binnen en begint hij volgend jaar als chef bij het orkest van Luxemburg.
Al met al een droom voor elke jonge dirigent.
En prettig om dan te merken dat de samenwerking met ons orkest ook prettig loopt.
Behalve die Mendelssohn was dat ook een lastig programma met muziek van Penderecki, Prokofjev en Lutoslawski. Een belofte voor de toekomst!
Jaap van Zweden heeft die belofte natuurlijk al lang ingelost. Die geldt internationaal toch wel als de meest succesvolle Nederlandse dirigent na Haitink. En bovendien omringd door jongere collega's die van hem kneepjes van het vak willen leren. In ons land is hij niet erg vaak meer te bewonderen, dus de televisie-camera's waren er deze week ook bij toen hij, na twee weken met juichende recensies bij de New York Philharmonic, bij ons de Negende van Mahler kwam doen.
Een reus van een symfonie, waar ik bijzondere herinneringen aan heb.
De allereerste keer dat ik het werk hoorde was in 1985 in het Concertgebouw. Het was de opening van het Holland Festival en Leonard Bernstein dirigeerde. Ik was met stomheid geslagen. Een van de allermooiste concerten die ik ooit gehoord heb. DGG heeft de uitvoering(en) als live-cd uitgebracht, die ik uiteraard wilde beluisteren. Zelden ben ik zo teleurgesteld, ontluisterd. Ik kon het niet afluisteren. Wat in mijn herinnering zat, het geluidsbeeld van dat unieke concert, verschilde zoveel van wat de cd liet horen, dat het me duidelijk maakte dat een reproductie de werkelijkheid niet kan benaderen. Bij bijzondere concerten moet je zelf aanwezig zijn, moet je meebeleven.
Ik moest er deze week weer aan denken. Niet omdat de uitvoering van Van Zweden op dat concert leek. Geen enkele dirigent kan die herinnering nog benaderen. Maar als ik me goed herinner, was hij het, die toen als concertmeester de viool-soli speelde. Betoverend!

Maar de komende weken blijft het bij ons volop genieten.
Volgende week met Valery Gergiev en Janine Jansen, bij het naderen van de midwinternacht, in een heerlijk traditioneel programma.
Met Brahms, misschien wel het mooiste vioolconcert. En de onvermijdelijke Notenkraker, de droom waarin op kerstavond de pop tot leven wordt gewekt. En laten we wel wezen; er is niemand die de bloemenwals zo kan laten zweven als Valery. Bovendien is de suite van Rimksy Korsakov, ook op het programma, een te zelden gehoord kerstnummer.
In Rotterdam al uitverkocht, maar in Utrecht zijn nog plaatsen, zag ik.
En deze week een fantastisch programma met Yannick.
De Nocturnes van Debussy spelen we zoveel minder vaak dan bijvoorbeeld La Mer. Ongetwijfeld vanwege het bescheiden, maar o zo belangrijke, kooraandeel in het laatste deel. Maar zeker niet door de kwaliteit, die minstens zo hoog is.
Maar ook van het Stabat Mater van Poulenc verwacht ik veel. Yannick, met zijn wortels als koordirigent, samen met het Collegium Vocale, moet iets heel bijzonders worden.
En dan natuurlijk de Onvoltooide.
Een werk wat absoluut nergens mee te vergelijken is, als een komeet vanuit de ruimte, van een 25-jarig Weens genie.
Van Yannick's affiniteit met Schubert hebben we nog weinig kunnen genieten. Een Negende van bijna zes jaar geleden. Maar inmiddels heeft hij zich al weer zo ontwikkeld.
Voor mij is die Unvollendete overigens onlosmakelijk verbonden met mijn tijd als kleine jongen in het jeugdorkest. We hadden geen bassisten, terwijl je die onmogelijk kunt missen. Dus mocht ik, met nog een cellist, de baspartij spelen. Ik heb het toen zelf uit de partituur overgeschreven en, voor zover mogelijk, geoctaveerd. Dat ik daarmee die onsterflijke cellomelodieën aan me voorbij moest laten gaan heeft me nooit gedeerd. En inmiddels is dat ook ruimschoots ingehaald, terwijl de baspartij tot het verre verleden behoort.

Was het een droom?
Elk concert kan een droom-ervaring worden.
Voor Schubert was het misschien ook een eigen droom, of althans een droomvertelling, die hij in de vorm van een halve symfonie heeft verklankt (zie ook de toelichting op de weblog van het RPhO).
Een droom die gratis in de Doelen te horen is tijdens het lunchconcert van komende woensdag.
















woensdag 26 november 2014

Enquist

In een tijd waarin het steeds moeilijker wordt om mensen voor klassieke muziek te interesseren, voor cultuur die iets meer vraagt dan een snelle bevrediging, is het verheugend als er mensen opstaan die deze ontwikkeling in heldere bewoordingen weten de duiden.
Waarom zouden we tenslotte nog de kunst koesteren, er geld in investeren, als zo weinigen er behoefte aan lijken te hebben?

Dit weekend schreef Anna Enquist, gevierd schrijfster, dichteres en psychoanalytica, een essay in de boekenbijlage van Trouw, onder de titel 'Het verlangen naar de oppervlakte'.
Ik ben niet de grootste fan van haar boeken, maar dit heb ik met instemming gelezen.
En niet allen met instemming, ik vond het ook verhelderend.
We kennen allemaal het verhaal over het onderwijs, waar niet meer gezongen wordt op school.
En hoe kun je je tegenwoordig nog vervelen of de uitdaging van verdieping aangaan in de aanwezigheid van de smartphone? Maar Enquist trekt de lijn nog verder.
Interessant is de volgende vergelijking die ze maakt vanuit het jolige beeld van dirigeren dat geschetst wordt door een programma als Maestro, en het belang van muziekonderwijs. 
Een citaat: Wat ging er verloren? Geduld, doorzettingsvermogen, vlijt. Interesse voor de ontstaansgeschiedenis van een fenomeen, voor de structuur, de gelaagdheid die onder de oppervlakte verscholen gaat, belangstelling voor de diepte onder het direct zicht- en hoorbare.
Dit verlies zie je ook op het gebied van de psychotherapie (...) Psychotherapie is verworden tot symptoombestrijding.

Verderop:
Datgene waar ik mijn hele leven plezier in heb gehad, wat ik van waarde vond, lijkt verloren te gaan. De klassieke muziek, de inzichtgevende psychotherapie. 
En dan de literatuur. Voor afdalen in een roman is geen tijd meer, laat staan het lezen van een gedicht.

Ik heb Anna Enquist leren kennen via een dichtbundel, 'Jachtscenes'.
En ik vond het jammer dat ze het dichten heeft verruild voor het schrijven van romans.
Haar debuut 'Het Meesterstuk' kon mij toen niet zo bekoren.
Maar ik heb het nu (gratis via Trouw) op mijn e-reader gezet, en ga het zeker herlezen.
De link zoeken met Mozarts Don Giovanni misschien.
Een heerlijke partituur om mee de diepte in te gaan.
Of gedichten over te lezen?

(...)Zerlina's warme hand
bezegelt niet zijn overwinning maar voorspelt
de kille handdruk van een stenen man.


Misschien is het nog niet zo somber gesteld met de klassieke muziek.
Enquist ziet de muziek als ultiem redmiddel.
Daar sluit ik me graag bij aan.
En lees vooral nog even het essay.

dinsdag 11 november 2014

Emperor

Nog zo'n titel.
Het Keizer-concert.
Of beter: Kaiser-konzert, want het zal wel Duits zijn.
Beethoven, tenslotte.
Maar die had de naam niet zelf verzonnen.
De beste titel voor zijn Vijfde pianoconcert blijkt 'Emperor' te zijn.
Johann Baptist Cramer was degene die de eerste uitgave verzorgde, in Engeland, en bedacht daarvoor de bijnaam. Ongetwijfeld uit financiële overwegingen.
Cramer was niet alleen uitgever, maar zelf ook een succesvol pianist, sterleerling van Clementi en geliefd als leraar. Hij zou in het bijzonder in trek zijn geweest als pedagoog voor jonge dames, wat hem de bijnaam 'Glorious John' opleverde.
Ik weet niet zeker wat men zich daarbij moet voorstellen.
Zeker is wel dat de ondertitel van Beethovens opus 73 raak gekozen was, want nog steeds wordt deze over de hele wereld en in vele talen gebezigd. En volgens experts niet zonder reden.
Lewis Lockwood bijvoorbeeld, in zijn recente biografie, over de naam: 'It carries weight: its evocation of grandeur, of the heroic, perhaps of the image of Napoleon, through its connections with the 'Eroica' (in the same key and with more than a few resemblances) fits well with important features of this work, especially compared with the restrained emotional worlds of the Fourth Concerto and the Violin Concerto.'
Ja, Es groot als heroïsche toonsoort werkt in dit stuk zeker overtuigend. Opvallend is wel, dat Beethoven deze toonsoort in dezelfde periode veel gebruikte, ook voor stukken met een totaal ander karakter, als het Pianotrio opus 70 nr.2, de Sonate opus 81a ('Les Adieux') het Strijkwartet opus 74 ('Harfen').
Over bijnamen gesproken...

Het lijkt ook een beetje ironisch om het keizerschap van Napoleon, waar Beethoven in de tijd van de Eroica zo woedend over was geworden, hier weer ten tonele te voeren. Zeker in een tijd, de zomer van 1809, dat de Franse legers voor de muren van Wenen staan, de bevolking moeten schuilen voor menige kanonskogel.
Aan de andere kant heeft de Oostenrijkse keizer Franz in die tijd niet een hele heroïsche rol gespeeld.
Wat mij betreft kunnen we deze titel bij het oud vuil zetten.
Uiteindelijk past het ook meer bij de tijd dat we Beethoven als de romantische getergde held met zijn wilde haarbos zagen. Zeg maar, een aantal decennia geleden.
En hoeveel solisten hebben zich door dat beeld en het keizerlijke, of moet ik zeggen 'strijdvaardige' karakter laten leiden?
Youtube staat natuurlijk vol met opnames van de allergrootsten uit heden en verleden. Je krijgt al een aardige indruk door de eerste twee minuten te vergelijken. De solist stelt zich voor met drie virtuoze cadensen voordat het orkest met het thema begint. Als een bokser die indruk wil maken op zijn tegenstander?
Overigens in Beethovens tijd een hele originele vondst!
Er is een opname met de befaamde Wilhelm Kempf, uit 1961 waarbij je de noten mee kunt lezen.
Vooral het 'espressivo', dat Beethoven tweemaal voorschrijft, wordt door nogal wat pianisten erg stevig geïnterpreteerd. Dat valt bij Kempf gelukkig mee.

Leuke beelden zijn er van Friedrich Gulda uit 1966.
De Wiener Philharmoniker worden geleid door Georg Szell. Een groot dirigent maar een moeilijke man. In Amsterdam spraken ze van Szell-straf als hij kwam dirigeren.
Gulda had ook een reputatie als eigenzinnig, die hij meteen waarmaakt als hij niet eerst de concertmeester maar zijn buurman een hand geeft. En dat in het traditionele Wenen!
   Een stevige aanpak.
Vele jaren later speelt, en dirigeert, hij het werk in München. Inmiddels in een outfit als jazz-pianist, en dat lijkt op zijn aanpak ook invloed te hebben.

Een interessant alternatief, elegant en gevoelig, biedt landgenoot Ronald Brautigam.
Hij lijkt zich nog het minst van de ondertitel aan te trekken.
Maar met de Weense meesterpianist Rudolf Buchbinder, die het deze week bij ons komt spelen, komen we vast meer in de buurt van een opvatting als die van Pollini:


Koninklijk en keizerlijk.

vrijdag 7 november 2014

Non troppo dolce


Om te zorgen dat de musici de muziek uitvoeren zoals de componist dat in zijn hoofd heeft, staan hem een aantal standaard-termen ter beschikking.
Dynamische tekens, tempo-aanduidingen en karakter-omschrijvingen zijn daarbij waarschijnlijk het belangrijkst. Voor dergelijke termen wordt doorgaans de Italiaanse taal gebruikt: piano, adagio, crescendo, con fuoco etc. Ook als je geen Italiaans kent, weet je als musicus meestal wel wat het betekent.
Een enkele keer kom je een aanwijzing tegen zeldzaam of zelfs uniek is.

Dit zag ik deze week in onze orkestpartij van de Symfonie van Franck staan:

non troppe dolce.
Wat is daar nu zo bijzonder aan?
Alle drie de woorden komen talloze malen voor.
Dolce is een voor de hand liggende term om het lieflijke karakter van een passage te benadrukken.
Dat kun je inderdaad weleens overdrijven, maar als dat gevaar zich voordoet, zullen de meeste componisten er voor kiezen een andere, positieve karakteraanwijzing te geven.
Ik kan me niet herinneren dit ooit bij een andere componist te zijn tegengekomen.
Zelfs niet bij Brahms.

De aanwijzing geldt voor alle strijkers, vanaf 34:47.
Niet te zoet!
Zouden de strijkers er minder voor vibreren?


maandag 3 november 2014

Nobel en sentimenteel

Met titels van instrumentale klassieke muziekstukken is iets merkwaardigs aan de hand.
Over het algemeen kan worden volstaan met een genre-aanduiding - symfonie, sonate, suite, wat dan ook - eventueel een toonsoort, als die bepaald is, en een nummer: opusnummer, jaartal, rangorde in een serie.
Maar soms komen daar nog titels bij, die iets over de muziek zouden moeten zeggen.
En wat moet je dan met zo'n titel als die niet van de componist komt, of slecht bij het werk past?
Je kunt de Zesde van Mahler 'Tragisch' noemen, maar het is onwaarschijnlijk dat hij dat zelf bedacht heeft.
De maneschijn in de veertiende pianosonate van Beethoven komt van de romantische dichter Rellstab, en Penderecki bedacht pas na voltooiing de titel van zijn klaagzang voor de slachtoffers in Hiroshima.
Maar dat komt dan tenminste nog van hemzelf, en heeft de populariteit van het stuk voor 52 strijkers, dat we eind deze maand gaan spelen, bepaald geen kwaad gedaan. Het stuk geldt als een van de klassieke werken uit de muziek van na de oorlog.

Komende week staan de Valses nobles et sentimentales op onze lessenaars.
En wat moeten we dan met die benaming?
Wat kan er nobel zijn aan een wals, als die ook nog sentimenteel is? Of zou het een of-of kwestie zijn bij de acht deeltjes?
Van sentimentaliteit kun je Ravel zelden beschuldigen (de Pavane misschien?), maar het blijkt bedoeld als hommage aan Schubert, die dergelijke titels bij eigen pianowerken had bedacht. Ook iets Schubertiaans vind ik overigens lastig in de muziek te traceren.
Eigenlijk is die muziek van Ravel best modern; een combinatie van traditionele en vooruitstrevende technieken. Waarmee Ravel, volgens een musicoloog, zorgde voor een culminatie die het einde betekende van de Weense wals door de vorm te beschouwen, te overdenken in de Valses nobles (1911) en haar dood te symboliseren in La Valse (1920). Of zoiets.
Niet toevallig zat er een gruwelijke wereldoorlog tussen beide werken. Een oorlog die overigens ook tussen kunstenaars van de oorlogvoerende landen voor een vijandige houding zorgde.

Van die catastrofe is in het vroege werk nog niets te horen, ook niet in de opname (1913) die Ravel zelf van het stuk maakte. Geen opname voor microfoons maar via het beroemde Welte-Mignon-systeem.
Een prachtige manier van piano-spelen, vol ritmische subtiliteit en charme.
Van het pianostuk (1911) maakte Ravel - en wie kan dat beter dan hij? - een briljante orkestratie (1912), die nog verdraaid lastig is om te spelen.
Hij werd gebruikt als muziek bij een ballet met als titel Adelaide ou le langage des fleurs. 
Adelaide is de naam van een courtisane die een goedlopende salon in Parijs hield, in 1820 (de tijd van Schubert!). In zeven scenes en een epiloog strijden twee mannen om haar aandacht en liefde, inclusief chantage met zelfmoord. Een soort La Traviata, maar dan zonder zingen en veel korter.
Ik geloof niet dat het ballet nog vaak is uitgevoerd, maar Ravel moet er goede herinneringen aan hebben gehad. Vanaf maart 1915 bestuurde hij een legertruck voor het 13e regiment artillerie in Verdun, en doopte de auto: Adelaide. Sentimenteel? Samen beleefden ze nog menig gevaarlijk avontuur.
Wij spelen de orkestversie, zonder dans, deze week met Michel Plasson, de oude Franse maître.
Samen met de Symfonie in d van Franck en het 'Egyptische' Pianoconcert van Saint-Saëns.
De klanken die je daarin hoort zijn meer Spaans dan Egyptisch, maar hij schreef het tijdens een verblijf in Luxor. En hij schijnt het zelf bedoeld te hebben als de impressies van een zeereis.
Laten we die titel dan maar snel vergeten dan kan iedereen zelf kiezen wat hij er in wil horen.

maandag 27 oktober 2014

Schermen

Het was een collega uit de houtblazersgroep die vorige week aan me vroeg hoe dat zat met de streek aan het begin van het Poco Allegretto.
Waarom spelen we die opmaat niet gewoon in de opstreek, zoals later in hetzelfde deel?
Het deel was het derde deel van de Derde symfonie van Brahms.
De opmaat was het begin van misschien wel de mooiste orkestsolo die Brahms voor de cellogroep geschreven heeft.
En mijn antwoord was: "Opstreek kan ook."
Wat je in de opstreek kan, kan je meestal ook in de afstreek.
Strijkerstaal.
Het zette me wel weer aan het denken.
En meestal wordt er niet meer zoveel over de streken nagedacht van een stuk dat zo tot het standaardrepertoire behoort.
Er is natuurlijk een reden waarom die keus ooit is gemaakt.
Van nature spelen we de noten die meeste nadruk verdienen het liefst in de afstreek.
Dat heeft met de gewichtsverdeling van de strijkstok te maken.
In dit geval ligt er meer nadruk op de tweede dan op de eerste maat.
Die schrijft de componist weliswaar onder één boog, maar weinig orkesten zullen dat ook op één streek spelen. Dat waren voor Brahms, die in de eerste plaats als pianist dacht, ook verschillende zaken. Daar heeft hij met violist Joseph Joachim per brief nog eens een hele discussie over gevoerd.
Iedere strijker leert om streken uit te zoeken, om te bepalen welke stokindeling het beste past bij het beoogde klinkende resultaat. Eerst neem je dat over van je leraar. Of je probeert de goede man te overtuigen van een beter alternatief.
Steeds beter ontdek je wat werkt en wat niet.
Totdat je in een orkest komt en de dirigent of de aanvoerder bepaalt wat er gaat gebeuren.
Of dat je gewoon de streken speelt die al veertig jaar in de partij staan.
Er is tijdens de repetities wel gelegenheid om hierover discussies te voeren, dat gebeurt meer bij de hoge strijkers dan bij ons, maar slechts beperkt. Je kunt de rest van het orkest niet eindeloos laten wachten.
En, zoals één van mijn aanvoerders altijd placht te zeggen: 'Het betere is de vijand van het goede'.
Ik dacht dat het van Goethe kwam, maar Voltaire voerde het ooit als Italiaans spreekwoord op: 'il meglio è l'inimico del bene'.
Toch blijft het vooral in solo- en kamermuziekrepertoire een boeiend tijdverdrijf, die zoektocht naar de beste streek.
Een mooi boek daarover is geschreven door de Nederlandse cellist Anner Bijlsma, deze week geridderd en op de Cello Biënnale geëerd met een internationale oeuvreprijs.
Geheel verdiend!
Het boek heet Bach, The Fencing Master.
Met als ondertitel: Reading aloud from the first three cello suites.
Hardop lezen door drie cellosuites van Bach.
Dat wil zeggen door het handschrift dat zijn tweede vrouw Anna Magdalena Bach heeft nagelaten.
Het origineel van de meester zelf is verloren gegaan en dit manuscript zit vol fouten en slordigheden.
De meeste van die slordigheden zijn boogjes, die ontbreken, onduidelijk zijn of op onlogische plekken staan.
De crux van het verhaal van Bijlsma is, dat dat misschien veel minder slordigheden zijn dan velen hebben gedacht en getoond in talloze uitgaven en uitvoeringen van deze muziek.
Bijlsma schrijft met humor, zoals hij ook spreekt, vol onverwachte overgangen en verrassende inzichten.
In mijn conservatoriumtijd gaf hij een vak dat 'Historische ontwikkeling van de cello' heette.
Hoewel hij natuurlijk ongelooflijk veel over dat onderwerp wist, vond hij het veel leuker allerlei aspecten van het cellospelen te bespreken, rare oefeningetjes, onbekend repertoire enzovoorts. Veel van geleerd.
Later heeft hij tijdens een tournee door Amerika, waar hij solist was bij het kamerorkest waar ik in speelde, nog verschillende discussies met ons over de boogjes in de Bach-suites gevoerd.
Hij was een cd-opname aan het voorbereiden, en ik leerde elke dag weer bij.
Ik hoop dat ik de kopietjes die we toen gebruikten nog ergens heb.
De vergelijking tussen het schermen en de streektechniek is een originele.
Het volgen van de boogjes zoals ze in het manuscript staan vergt een enorme technische vaardigheid.
Bowing is gesticulating. Bow-strokes are eloquent gestures.especially up-bows. (...) 
The bow is like an arm, a weapon, the virtuosity of a hero. (By the way, the art of fencing in Bach's time obeyed strict rules and was most definitely considered an art.)
Het is een boek waar ik regelmatig naar grijp.
Niet om de streken te kopiëren, maar om mezelf aan het denken te zetten.
Er staan ook van die gekke oefeningetjes in die me aan die lessen herinneren.
En veel prikkelende opmerkingen.
Nog één citaat dan: A slur always has some meaning, however small. It is like a syllable. (...) In our day, the rule is "slurred together" and preferably an equal number of notes slurred in either direction. More "tone", more "singing", and therefor less "like in speaking" seems to be the message.
Verplichte lectuur voor elke strijker.
Inmiddels is er ook een deel over de andere drie cellosuites verschenen en een over de vioolpartita's.
Daar ben ik ook benieuwd naar, hoewel ik hier voorlopig nog wel mee vooruit kan. 

Toevallig hebben we voor Domestica deze dagen ook de laatste hand gelegd voor de tekst van een programma over Anna Magdalena Bach, als afsluiting van de serie Lof&Lust in de Laurens op 3 december.
Daarin zal haar werk als kopiïste van de cellosuites zeker een voorname rol spelen.
Ondanks de frustratie over de onduidelijkheden zijn we haar daarvoor natuurlijk eeuwig dankbaar.
Bij Brahms is er geen reden voor een dergelijke onvrede.
Hij heeft zelf de drukproeven van de partituur gecontroleerd en van een waslijst correcties voorzien.
Wat het notenschrift van die Derde betreft, zijn er dus geen twijfels meer.
Maar dat betekent niet dat we weten hoe we het moeten spelen, als we het ideaal van de componist willen benaderen. En nog minder welke streek daarbij de beste is.
Ik herinner me Giulini, een favoriet voor mijn wat betreft Brahms, tijdens een repetitie met het Concertgebouworkest, die eindeloos bleef herhalen totdat hij van de cellogroep de juiste klank en dynamiek kreeg: poco allegretto, mezza voce, espressivo.
Er is wel een boek van de aantekeningen in het materiaal van het orkest waarmee Brahms dit gespeeld heeft: Brahms in der Meiningen Tradition van David Blume. De leraar van Blume, Fritz Steinbach was jarenlang dirigent van dat hoforkest van Meiningen, en op basis van zijn aantekeningen kan een aardig beeld van de uitvoeringstraditie in de geest van de componist gevormd worden,
Het deel kan beschouwd worden als een 'notturno' en met nergens een sterk forte. De celli moeten in het begin met 'viel Luft im Bogen' strijken, met, na een kleine versnelling, een rustige kwintool. Ik vermoed dat de Meininger cellisten, voor al die lucht in hun streek, ook wel wat extra streekwisselingen hebben benut.
En ik kon op youtube bijna geen enkele videoregistratie vinden die de eerste twee maten op één streek spelen. Bijna elk orkest en dirigent maken hierin dezelfde keuze, die Brahms niet in zijn partituur heeft staan.
Van de vele opnames treft, voor mij, Celibidache de sfeer heel mooi:



dinsdag 14 oktober 2014

Vijftig

Niet alleen wìj vieren tegenwoordig de jubileumjaren van de grote componisten, ze hebben ze zelf natuurlijk ook gevierd.
Meestal weten we daar weinig meer van, maar Brahms schreef een uitnodiging aan zijn vrienden voor 7 mei 1883. Hij zou Abraham gaan zien, en wilde dat graag doen in het vertrouwde gezelschap van Eduard Hanslick, Theodor Billroth en Arthur Faber.
Een kleine Trauerkommers, noemt hij het in die brief aan Billroth, de beroemde chirurg en amateurmusicus.
Een besloten, wellicht weemoedig, feestje op maandagavond in zijn Weense appartement aan de Karlgasse.
Met ongetwijfeld veel champagne en sigaren.
Bij mij persoonlijk is die leeftijdsgrens een paar jaar geleden tamelijk geruisloos gepasseerd.
Wel gevierd natuurlijk, maar zonder de gewichtige lading die anderen er nog weleens aan verbinden.
Het moment waarop je terugkijkt op je leven, de balans opmaakt, gaat inhalen wat je gemist denkt te hebben. Is dit het nou?
Brahms was succesvol en beroemd, en na het overlijden van zijn antipode Wagner, eerder dat jaar, onbetwist de belangrijkste levende Duitse componist.
En hij was weer verliefd.
Hermine Spies, een jonge zangeres, had begin dat jaar zijn hart veroverd met de uitvoering van zijn lied 'Vergebliche Ständchen', opus 84 nr.4.
Brahms was nog altijd vrijgezel en wist ook eigenlijk wel dat hij dat zou blijven.
Bovendien was zij half zo oud als hij. Toch heeft hij nog vele hartstochtelijke brieven aan haar geschreven. En samen met dichter Klaus Groth, eveneens een bewonderaar van haar, componeerde hij Komm bald (opus 97, nr.5).

Maar hij viert zijn vijftigste verjaardag pas echt met het componeren van zijn Derde symfonie.
Een rijpe, zelfbewuste symfonie, gekleurd in milde herfsttinten.
Hij betrok hiervoor een schildersatelier in Wiesbaden, waar hij de zomermaanden doorbracht.
In de buurt van Hermine, vlak bij het wijngoed van een goede vriend in Rüdesheim, en in de nabijheid van zijn beste vriendin Clara Schumann en aan de oever van de Rijn.
Robert Schumann schreef ooit een 'Rheinische' symfonie, zijn Derde.
Maar waarom heeft Brahms daaruit geciteerd in zijn Derde?
Een terugblik op zijn leven, als vijftigjarige, waarin Schumann een beslissende rol speelde, of een hommage aan Clara, de liefde van zijn leven, waar hij de symfonie ook aan heeft opgedragen?
Of ging het alleen maar om de Rijn?
In dat geval zouden we ook nog eens kunnen gaan zoeken naar een verborgen verwijzing naar Wagners Rheingold...
We spelen de symfonie deze week als laatste van de Brahms-werken die we met Yannick inmiddels hebben gedaan. Dus niet als eerste, zoals The Gramophone onlangs ten onrechte vermeldde.
Misschien wel de mooiste symfonie van Brahms, als afsluiting.
Maar ook de minst gespeelde.
Is het omdat ie zacht eindigt?
Dat is meestal niet bevorderlijk voor het applaus.
Terwijl er wel wat te vieren valt.
Met twee veertigjarige jubilarissen.
Martin van de Merwe en Ad van Zon.
Dat is nog eens wat anders dan een vijftigste verjaardag.
Voor Brahms lag dat dicht bij elkaar, want in datzelfde jaar 1883 componeerde hij een lied op tekst van Rückert: Mit vierzig Jahren ist der Berg erstiegen.
Zo'n loopbaan in een orkest is misschien wel te vergelijken met het beklimmen van een berg: Wir stehen still und schauen zurück. Met trots op wat ze op het podium hebben mogen later horen!
Misschien is het nog eens een idee om een festival te vullen van vijftigjarige componisten.
Mozart en Schubert vallen dan al af en Beethoven zat halverwege zijn Missa Solemnis.
De Negende van Mahler mag er bij. De Vierde van Bruckner. La Chasse (nr. 73) van Haydn.
En de Derde van Brahms.

Wij spelen deze week ook nog de Siegfried Idyll van Richard Wagner (57 jaar) en de Vier letzte Lieder van Richard Strauss (84 jaar) 
De programmatoelichting uit Intrada is tegenwoordig als extra service op de vernieuwde website van het RPhO toegankelijk.


vrijdag 3 oktober 2014

Verjaardag

Als je deel uit maakt van een orkest, zeker bij het Rotterdams Philharmonisch, loop je het risico dat je bij een repetitie, als die valt op de dag dat je jarig bent, door je collega's muzikaal wordt gefeliciteerd.
Voor gastdirigenten kan dat nog weleens een ongemakkelijke verrassing zijn; het moment dat ze met een prachtige symfonie willen beginnen, wordt, doorgaans uit de hoek waar de trompetten zitten de banale melodie van 'Lang zal ze leven' ingezet. Die muziek is niet alleen wat triviaal, maar voor de meeste buitenlanders ook onbekend.
En sinds ons 'intranet' de verjaardagen vermeldt, kunnen slechts weinigen meer aan deze behandeling ontkomen.
Verjaardagen van dirigenten lijken veel zeldzamer, maar misschien passen die hun schema er wel op aan.
En componisten vergeten we doorgaans.
De meeste zijn natuurlijk al overleden, maar waarom kennen we die data niet wat beter?
We vieren dat eigenlijk meer in jaren, ronde jaartallen.
Zoals Richard Strauss, die 150 jaar geleden werd geboren.
Op 11 juni.
Dat was een vrije dag in ons schema van 2014.
De rest van het jaar halen we dat wel in.
Zo klonk vorige week zijn Also sprach Zarathustra bij ons.
En Ein Heldenleben spelen we binnenkort in Brussel, samen met de Vier letzte Lieder, die Yannick gelukkig ook in Rotterdam dirigeert.
Twee sleutelwerken in zijn oeuvre.
En vandaag vierden we de tiende verjaardag van Metro.
Die krant die altijd in de trein ligt.
Wie leest 'm niet?
Zo langzamerhand kom ik er achter dat ie ook nog in verschillende versies gedrukt wordt, met de nadruk op plaatselijk nieuws uit 010, 020, 070, misschien ook  nog wel 030 of verder de randstad uit.
En dat ze in verschillende buitenlanden ook de Metro  kennen.
Dat ze zo'n verjaardag op het mooiste (nieuwe) station van Nederland vieren, ligt nog wel voor de hand, maar dat ze dat met een klassiek orkest doen, vind ik echt goed nieuws.
En het was een mooi feestje, met veel enthousiaste mensen en heerlijke muziek.
En het publiek, van heel jong aan de rand van het podium, tot alle leeftijden, was vol aandacht. Het meeste 'lawaai' kwam van de omroepster, die een herhaling aankondigde waar wij toch echt door moesten spelen.
Ik ben benieuwd hoeveel mensen hun trein gemist hebben om te blijven luisteren. Onder dat schitterende houten dak, waar doorheen enkele zonnestralen schenen.
Niet bevorderlijk voor het lezen van de noten.
Misschien wel voor herhaling vatbaar.
Een ander muzikaal feestje staat voor komende woensdag gepland.
Want we vieren niet alleen de jaartallen van componisten, maar ook schrijvers verdienen onze aandacht en dankbaarheid. En zeker Shakespeare, 450 jaar geleden geboren.
Weliswaar was dat eind april, maar zelfs een heel jaar is nauwelijks voldoende om alle composities die door hem geïnspireerd zijn te laten klinken.
In de sfeervolle Laurenskerk spelen we met Domestica Rotterdam o.a. de beroemde suite uit The fairy queen van Purcell, maar ook de veel minder bekende toneelmuziek die Matthew Locke schreef voor The Tempest.
En ter verhoging van de feestvreugde hebben we vier leerlingen van de opleiding Codarts Circus Arts uitgenodigd.
De school zit op een unieke locatie in de Feniksloods en vormt een nog verborgen parel in het Rotterdamse onderwijsaanbod. De leerlingen, artiesten in de dop, zijn de uitdaging aangegaan hun kunsten met onze muziek te combineren en laten verbluffende acts zien.
Op loopafstand van de nieuwe Markthal.
Geen wonder dat de Rough Guides Rotterdam zo hoog op de lijst van Must-See-steden zet.
Komt dat zien!


vrijdag 12 september 2014

Internationaal

Tussen twee buitenlandse reizen in zitten we dit weekend weer met het orkest in de Doelen.
We ontvangen Gergiev, onze ere-dirigent, dan voor twee spannende concerten.
Of is hij eigenlijk de gastheer die ontvangt in 'zijn' festival?
Het Rotterdam Philharmonic Gergiev Festival.
Alweer de 19e aflevering.

Het is weer eens een festival met een historisch thema, de Eerste Wereldoorlog, maar, zeker in deze week, ook met een sterke link naar de actualiteit.
De strijd in de Oekraïne, de vliegramp die Nederland zo sterk getroffen heeft, de spanningen tussen Rusland en de Navo, het onbegrip voor, de afkeuring van de politiek van Poetin, de manier waarop musici als Gergiev zich verbinden aan die politiek.
Zal muziek kunnen helpen om een weg naar een oplossing, naar beter begrip te vinden?
Worden de concerten  'a cry from the heart of all of us performing against atrocities of war and terrorism' , zoals Gergiev in zijn statement heeft verwoord?
We zullen ons best doen.
Dat hebben we ook vorige week op festivals in het buitenland gedaan.
Drie concerten in San Sebastian in het quincena musical, met drie verschillende programma's.
Daaromheen waren er ook mooie festivals in Santander, Edinburgh en Grafenegg, waar we onze kunsten mochten vertonen. Moois heeft er nog een leuke impressie van gemaakt.
Komende week volgen nog concerten bij het Beethovenfest in Bonn en sluiten we af in 'onze' zaal bij de Champs-Ëlysées in Parijs, voordat we in Rotterdam het seizoen echt beginnen.
Tussendoor had Yannick overigens nog wel tijd om zijn debuut bij de Wiener Staatsoper te maken, met Der fliegende Holländer. Toevallig dezelfde week dient chef-dirigent Welser-Möst zijn ontslag in. Twee gebeurtenissen die niets met elkaar te maken hadden, maar wel laten zien hoe snel sommige ontwikkelingen kunnen gaan.
Zo zag ik vandaag nog een lijstje met mogelijke opvolgers van Mariss Jansons in Amsterdam, die ik nog geen van allen in het vizier had. Salonen zou ik me nog kunnen voorstellen, maar dat zou voor het KCO een behoorlijk koerswijizging betekenen. Misschien is Lebrecht gewoon eens niet goed geïnformeerd.
Wij kunnen gelukkig nog een paar jaar met Yannick vooruit.Weliswaar beperkt beschikbaar, maar vele collega-orkesten zijn daar jaloers op. En komende week kan ons eigen publiek hem op dinsdagmiddag in de Doelen bezig zien, met Ein Heldenleben.
 Je kunt hele discussies voeren over het belang van concerten in het buitenland, en de balans tussen concerten elders en in je eigen zaal, dat zal zeker hier nog regelmatig ter sprake komen, maar voor het gevoel van eigenwaarde, van trots als orkest, is het wel goed om in festivals, waar vele toporkesten komen, zo te worden toegejuicht. 

Een andere aanwijzing om te bepalen waar je internationaal staat, is de buitenlandse muziekpers.
Het toonaangevende (Engelse) tijdschrift Gramophone, publiceert in haar september-nummer een 'Season Preview 2014-15'. Een vooruitblik op het nieuwe seizoen van de belangrijkste Britse (22), Europese (24) en Amerikaanse orkesten en opera-huizen. Van die 24 Europese hebben ze gekozen voor drie Nederlandse instituten: het KCO, DNO en het RPhO.
De ruimte is beperkt. In ons seizoen is de aandacht gevallen op de Derde symfonie van Brahms, die Yannick half oktober in de Doelen dirigeert. Het wordt het begin van een Brahms-cyclus genoemd, maar, voor zover er van een serie sprake was, is dit eerder de afsluiting, de enige symfonie die we nog niet hadden gedaan. Het programma met David Afkham wordt genoemd (Berg Vioolconcert, Negende Schubert) en Belohlavek met het Vioolconcert van Tsjaikovsky. Drie Mahler-symfonieën (1, 2 en 9) en twee solisten (Tetzlaff en Grimaud).
Een interessante keuze.

Ook bij het KCO krijgt het Vioolconcert van Berg (Artist-in-Residence Kavakos) de aandacht, Jansons met Sjostakovistj 1 en Robin Ticciati. Gelukkig komt hij bij ons ook weer een mooi programma doen. In dit zelfde nummer staat een sympathiek interview met hem: To meet Ticciati is to encounter someone so totally in love with music, and more important, with making musi, that it's hard not to be swept up by his enthusiasm. 
Zo kennen wij hem ook als dirigent.
Andere lezenswaardige gegevens: het orkest van het Noorse Bergen, waar onze landgenoot Ronald Vermeulen programmeert, viert haar 250-jarig (!) bestaan met de Gurre-Lieder van Schönberg.
De Wiener Philharmoniker opent haar seizoen met Ingo Metzmacher in een programma met Messiaen en Schubert (Lazarus). De Los Angeles Opera, waar James Conlon de scepter zwaait, combineert Dido and Aeneas (Purcell) met Blauwbaards Burcht (Bartok).
En in Philadelphia, het andere orkest van Yannick, houden ze een St-Petersburg Festival.
Wij halen vanavond Sint Petersburg naar Rotterdam.  


donderdag 21 augustus 2014

Notenkrakers

En dan is het toch weer lastig om op te starten met een nieuwe tekst.
De uitzending van Zomergasten met Reinbert de Leeuw leek de ideale overgang tussen de vakantie en het werk. Een dirigent als hoofdpersoon, tenslotte, waar ik vaker mee heb mogen werken, en die een goed verhaal te vertellen heeft.
Maar voor je het weet is het al weer een week later, is de volgende aflevering op zondagavond alweer gepasseerd, en kwam bovendien het bericht van het overlijden van Frans Brüggen.
Ook met Frans heb ik vele mooie concerten mogen geven. Hij was, zeker de laatste jaren, zeer geliefd bij de collega's in Rotterdam. Maar over de hele wereld heeft hij tallozen geïnspireerd, onderwezen en laten horen hoe de 'klassieke' muziek gespeeld moest worden.
Een man die ongelooflijk veel wist.
In die zin waren beide heren wel vergelijkbaar.
Ook in leeftijd scheelden ze niet veel.
Beiden verstokte rokers.
Beiden actief rond de Notenkrakers, die eind jaren zestig concerten van het Concertgebouworkest verstoorden. (of was het maar één keer?)
Oprichters en leiders van baanbrekende muziekensembles.
En toch waren ze ook zo verschillend.
'Waren', schrijf ik.
Bedankt Frans, voor alles!


Reinbert is er nog, werkt nog onvermoeibaar voort.
Dus dan toch nog maar even over die televisieuitzending.
Gisteren was de laatste dag om hem op internet terug te zien.

Eigenlijk had ik gehoopt op meer persoonlijke ontboezemingen, maar een paar opvallende uitspraken wist Wilfried de Jong zijn gast toch te ontlokken.
Ik had al niet gedacht dat de televisie een plek in het privé-leven van Reinbert de Leeuw zou innemen, maar al helemaal niet dat hij verstokt fan van Zomergasten is. Zou hij al jaren geaast hebben op een uitnodiging of bewust gewacht hebben op een gastheer die hem ligt?
Hij was erg veel aan het woord, vond ik. Het was bijna een college. Een college, dat een andere ter zake deskundige misschien ook had kunnen houden? Nou, niet helemaal. De relatie tussen componist en uitvoerende, de een dienstbaar aan de ander, kunnen velen duiden, maar De Leeuw brengt zijn visie ook als dirigent en pianist in de praktijk, en stelt daarmee een inspirerend voorbeeld voor collega's.
Toch was het grootste deel van wat hij bracht voor mij geen nieuws. Noch de verhalen over Stravinsky, Schönberg en Oestvolskaja, noch veel van het beeldmateriaal, dat ik al eerder had gezien.
Maar ik ben, zonder moeite en met genoegen, tot het einde blijven kijken.
En met mij velen, want ik hoor om me heen menige enthousiaste reactie. Zowel onder musici als bij de gewone liefhebber.
Zou De Leeuw een ambassadeur voor de klassieke muziek op televisie kunnen worden?
Niet in de lijn van Tijl Beckand, maar meer zoals Pierre Jansen dat vroeger deed voor de beeldende kunst.
Met Cherry Duyns heeft hij tenslotte al eens een opvallende serie componistenportretten gemaakt.
En daar ligt ook zijn hart: bij de componist.
Dat hij zijn persoonlijke leven buiten beschouwing wil laten, was ook wel te voorzien.
Met het niet autoriseren van zijn biografie vorig jaar, ongeacht de betrouwbaarheid of kwaliteit van de inhoud, had hij dat al duidelijk onderstreept. En het past ook helemaal in het portret uit 2005 dat Jacqueline Oskamp vorige week in VN publiceerde.
Ik was wel blij dat Wilfried de Jong een aantal privé-onderwerpen niet vermeed. Ook dat was een reden om te blijven zitten.

Wat mij betreft had hij bij zijn verhaal over de Sacre de rol van de dans meer kunnen benadrukken. Dat moet bij het schandaal zeker zo belangrijk geweest zijn, met uiteraard ook de verhalen over de repetities die het premiere-publiek al gehoord had, als de revolutionaire partituur.
Maar dat is eigenlijk muggenziften van mij.
Bovendien heb ik meteen het boek over Wenen in het fin de siècle gekocht, dat hij noemde als het standaardwerk waar hij steeds weer naar teruggreep.
En het fragment uit de opera van Messiaen was voor mij een eye-opener. Hoe je het als (diepgelovig) componist aandurft om muziek te componeren die door een engel gespeeld wordt, en daar dan ook nog zo wonderwel in slaagt.
Wat natuurlijk ook bijblijft is het fragment uit de documentaire over de premiere van een stuk van Louis Andriessen bij het KCO. De documentaire was niet lang geleden uitgezonden en laat zien hoe pijnlijk de samenwerking tussen componist en orkest, maar ook componist en dirigent kan zijn. Twee werelden die met elkaar botsen. Het is ook niet zo raar dat Andriessen eigenlijk nooit meer voor een symfonie-orkest componeert. En misschien had hij dat nu ook niet moeten doen.
In het fragment zag je vooral een aantal strijkers met gezichtsuitdrukkingen die boekdelen spraken.
Ik heb met ze te doen.
De boodschap van Reinbert was dat de musicus altijd in dienst van de componist moet staan en alle moeite moet doen om diens ideeën te realiseren. En daar zal iedereen het mee eens zijn.
Misschien was er binnen het repetitieschema te weinig tijd om tot een optimale uitvoering te komen. Dat zijn de praktische beperkingen waar je nu eenmaal vaker mee te maken hebt. En niet alle musici zullen even enthousiast zijn over alle stukken die ze voorgeschoteld krijgen. Maar je kunt ook met de montage van beelden zulke zaken uitvergroten. En het KCO is, zeker de laatste jaren, niet een orkest dat wegloopt voor muziek van levende componisten.
Was dit misschien, behalve de verdediging van zijn vriend Louis, ook nog een soort verlate Notenkraker-actie?
Het slot van de uitzending verbaasde me dan weer.
Opeens Bach.
En nog wel het Erbarme dich.
Na alle twintigste-eeuwse klanken, was dit dan toch het allermooiste.
Daar kan geen componist tegenop.
En je zag de ontroering van de zomergast bij het beluisteren.
Een prachtige opname, met een altus, onder leiding van Herreweghe.
Wat zou het mooi geweest zijn als hij voor een uitvoering van Brüggen had gekozen.