maandag 21 maart 2016

Bach-Passie

Voor de muziek van Dvoràk is Harnoncourt misschien voor velen een onverwachte promotor.
Daar is bij de muziek van Bach natuurlijk geen sprake van.
Hoevelen hebben zich niet door hem laten leiden luisterend naar de Matthäus Passion op palmzondag in het Concertgebouw. Bij zo'n gelegenheid heb ik het stuk voor het eerst live gehoord.
En het is opvallend hoe massaal de reacties waren na zijn overlijden, twee weken geleden.
En hoe eensluidend, ook uit voor mij onverwachte hoek, de boodschap: we hebben heel veel van hem geleerd. En daar sluit ik me bij aan.
Ik heb helaas nooit onder hem mogen spelen, maar wel veel concerten en opera-uitvoeringen meegemaakt. En gelukkig is er door hem ook veel op schrift gesteld.
Hij had het unieke talent om zijn muzikale inzichten niet alleen in de praktijk te laten horen, maar ook om ze in woorden uit te drukken.

Al tijdens mijn studietijd verschenen twee boekjes van zijn hand, in een goedkope pocketuitgave, die ik door de jaren heen veel geraadpleegd heb: Der musikalische Dialog en Musik als Klangrede.
Inmiddels zijn er veel meer boeken vol artikelen en interviews bijgekomen, maar met deze twee bundels heeft hij een gezonde basis gelegd.
In Der musikalische Dialog gaat hij in op de muziek van Monteverdi, Bach en Mozart.
Ik kan me voorstellen dat dat voor dirigent Harnonocourt het centrum, de Olympus van zijn repertoire was.
Maar wegens het mede-winnen van de Erasmus-prijs (1980) voor het opnemen van alle Bach-cantates en de verjaardag van Bach vandaag, 550 jaar na de geboorte van Erasmus in Rotterdam, ligt de keus voor een tekst over Bach voor de hand. Meer in het bijzonder, in deze lijdenstijd, zijn toelichting op de Mattheus Passion.

Hij schrijft over de eerste keer dat ze het werk met zijn Concentus Musicus gingen uitvoeren, meer dan vijftig jaar geleden, waarvoor ze, vanwege de dubbelkorigheid, meer musici voor nodig hadden dan hun eigen bezetting.
Weliswaar waren alleen de violen meervoudig bezet, een dozijn in totaal, maar toch moesten mensen uit Nederland en België ingevlogen worden. Orkesten en koren (zonder dames) werden aan beide uiteinden van de zaal geplaatst.
En hoe al die musici, die het stuk al vaak gespeeld hadden, volkomen verrast werden door de rijkdom van de nieuwe klank. Geen restauratie van de oude klank, maar volkomen nieuw, modern, 20e eeuws.
Dat spannende van die eerste keer, van het avontuur, is er inmiddels wel een beetje af.
Maar de uitvoeringspraktijk van die dagen is ook wel verdwenen.
Natuurlijk schrijft Harnoncourt over de geschiedenis van het werk, de verschillende versies.
De laatste versie, die Bach in zijn nette handschrift heeft nagelaten, wordt eigenlijk altijd gespeeld, maar zou het niet interessant zijn een eerdere, kortere versie uit te voeren?
Curieus om te lezen dat daarbij de beide vioolsolo's steeds begeleid werden door het andere orkest.
Dan moet er niet al te veel afstand tussen beide orkesten geweest zijn.
Die dubbelkorigheid, vraag en antwoord, dialoog, was belangrijk voor Bach. Hij had het zich ook toen al niet makkelijk gemaakt om hiervoor genoeg goede musici te vinden. Maar juist het gebruik van de ruimte in de Leipziger Thomaskirche gaf de luisteraars, de gemeente, sterk het gevoel onderdeel uit te maken van het gebeuren, van het verhaal, dat ze allemaal al kenden.
En het was ooit een Nederlander, Adrian Willaert die in de 16e eeuw een traditie begon in de San Marco in Venetië.
Bach zat aan het eind van die traditie waarin in 1628 de dom van Salzburg werd ingewijd met een mis voor 12 koren en 53 verschillende stemmen.
Daar zaten ze in Leipzig zeker niet op te wachten.
Harnoncourt gaat er in zijn betoog uitgebreid op in, dat ga ik hier niet allemaal herhalen.
Twee aspecten in zijn verhaal wil ik nog even noemen.
Het belang van toonsoorten.
In Bachs tijd, maar ook later nog, stond een toonsoort voor een bepaalde gevoelslading.
Er zijn verschillende theorieën over, maar Bachs invulling lijkt, volgens Harnoncourt, aardig overeen te komen met de verwoordingen van tijdgenoot Johann Mattheson.
De toonsoort van het openingskoor, e mineur, staat bij Mattheson voor '... zeer overpeinzend, diep nadenkend, treurig en droevig stemmend, maar wel zo, dat men er nog troost bij verwacht ..'
Dat lijkt me niet misplaatst:

De toonsoort van het slotkoor van de eerste helft is E majeur: '.. drukt een vertwijfelde of absoluut dodelijke treurigheid onvergelijkelijk goed uit....' Zeer toepasselijk voor "O Mensch, bewein dein Sünde gross",  Maar zou je dat ook kunnen horen in zijn Vioolconcert in die toonsoort of de Derde vioolpartita?


Volgens Harnoncourt is g mineur een lievelingstoonsoort van Bach, hij noemt het recitatief "Am Abend da es kühle war" als voorbeeld.
Maar Bach eindigt in c mineur: ' .. een bijzonder lieflijke en tegelijk ook droevige toonsoort...'
Liefde en verdriet.
Dat bewustzijn voor toonsoorten zijn we tegenwoordig een beetje kwijtgeraakt, terwijl het voor de componisten, ook in de klassieke en romantische periode zo belangrijk was.

Harnoncourt gaat ook nog even in op de getallensymboliek.
Op alle mogelijke manieren zijn getallen in de partituur verwerkt, vele herkenbaar, nog meer voor het oor verborgen. Er zijn hele boeken over geschreven die zelfs suggereren dat Bach zijn sterfdatum moet hebben geweten. Dat is niets voor Harnoncourt: 'Belangstelling verdient deze kant van Bachs creativiteit echter vooral daarom, omdat de muziek op geen enkele wijze en geen enkel punt te lijden had onder deze schijnbaar gewelddadige aanpassingen.' Zo volmaakt was zijn beheersing van de compositietechniek.
En daarom spelen we ook deze week de Matthaeus Passion weer in Rotterdam.
En zal dirigent Pablo Heras-Casado de laatste zijn om te ontkennen dat hij veel van Harnoncourt geleerd heeft.
Hij mocht zelfs begin dit jaar bij de Wiener Philharmoniker dirigeren, in plaats van een al te zieke Harnoncourt.




donderdag 17 maart 2016

Late Dvořák

Dvorak componeerde ze na zijn terugkeer uit Amerika.
Een viertal orkestwerken.
Eerst drie tegelijk, dan nog één een half jaar later.
Tsjechische volksverhalen, sprookjes, in muziek vertaald.
Dat zal hij gemist hebben daar aan de overkant van de grote plas.
Ze hadden hem daarheen gehaald om de Europese muziekcultuur door te geven.
Een paar jaar heeft hij lesgegeven aan het conservatorium van New York. Leerlingen van hem werden de leraren van Ives, Copland, Gershwin en Ellington. Hij heeft er zijn sporen wel achtergelaten.
En hij heeft daar zijn grootste hits gecomponeerd: de Negende symfonie (1893), From the New World, het Amerikaans kwartet (1893) en, niet te vergeten, het Celloconcert (1895).
Een succesvol componist.
Negro-spirituals intrigeerden hem, maar hij besefte des te meer dat hij in hart en nieren een Bohemer was. De heimwee was sterk en in 1895 tijdens hun zomervakantie in Tsjechië besloten ze niet meer de oceaan over te steken.
Hij is dan 54 jaar.
Een nieuwe fase breekt aan.
Hij slaat een uitnodiging van Brahms af om naar Wenen te verhuizen.
Praag is de stad waar hij zijn lespraktijk aan het conservatorium weer oppakt.
Daar voelt hij zich thuis.
Een paar mooie strijkkwartetten vloeien uit zijn pen.
Misschien net zo mooi als het Amerikaans kwartet, maar je hoort ze zelden.
Een symfonie componeren zit er niet meer in.
Wel die serie symfonische gedichten.
Ballades, sprookjes eigenlijk, uit een beroemde Tsjechische verzameling: Kytice van K.J.Erben.
Iedereen kent de verhalen en hoort ze in de muziek terug.
Misschien heeft hij daarom wel gewacht tot hij weer thuis was.
Werk van een rijpe componist, fantasierijk en effectief georkestreerd.
Late Dvorak.
Muziek van een componist die zich meer dan bewezen heeft.
Maar waarom dan zo onbekend?
Ik herinner me niet dat het orkest De houtduif, het vierde van de symfonische gedichten, ooit heeft gespeeld. Terwijl die laatste drie symfonieën, ook heerlijke muziek, talloze malen zijn langsgekomen.
Het programma van deze week, met Belohlavek, is een uitgelezen kans om die achterstand in te halen. En wat mij betreft mogen die andere drie, of vier je Heldenlied meerekent, snel volgen.
Otakar Sourek schrijft in zijn standaardwerk over Dvorak in lovende termen over De houtduif: 'his musical imagination, which was inspired in all its aspects to manifestations of unusual beauty, power and originality' en 'achieving with this work not only the culmination of his creative efforts in this category of music but creating one of the most perfect and powerful works of its kind in musical literature.'
Ik kan het alleen maar beamen.
Of misschien beter nog dirigent Nikolaus Harnoncourt, deze maand overleden, en een groot pleitbezorger van deze muziek, citeren.
Harnoncourt, heeft niet alleen ergens nog Tsjechische voorouders, hij is van huis uit ook cellist: 'Als Cellist bin ich sowieso ein Dvorakianer, denn das Dvorak-Konzert ist das Celloconcert schlechthin.'
Misschien maakt mij dat ook wat bevooroordeeld, en Jiri Belohlavek de juiste dirigent.
Harnoncourt maakte overigens prachtige opnames van de symfonische gedichten in Amsterdam.
Hij stoort zich aan de reputatie van deze werken als oppervlakkige muzikantenmuziek. Je kunt het een componist toch niet kwalijk nemen dat hij vanuit een overmaat aan ideeën creëert. 'Ich finde, Dvoraks Musik ist von einer ungeheuren Tiefe; es gibt Schönheit, Melancholie, Sehnsucht und jene slawische Abschiedsstimmung und Traurigkeit, die dem tschechischen Ton so eigen sind.'
Hij herinnert zich zijn tijd als cellist in de Wiener Symphoniker, waar veel Tsjechische collega's tranen in hun ogen hadden als Dvorak gespeeld werd.'Es geht mir unter die Haut'. (uit de bundel Töne sind höhere Worte.)

Maar dan die Houtduif.
Een jonge vrouw vergiftigt haar man en trouwt spoedig daarna met een ander. Maar het geluid van de duif, die vanuit de boom op het graf van haar man haar geweten aanspreekt, drijft haar tot wanhoop en zelfmoord.
Het stuk begint met de dodenmars waarmee de man ten grave wordt gedragen.
Andante funebre, het ritme in de lage strijkers, de klaagzang in violen en fluiten (00:22).
Wat zou Gustav Mahler, de componist van vele symfonische dodenmarsen en dirigent van de Weense premiere hiervan gevonden hebben?
Dan komt (3:18) een thema in hobo en trompet dat door de ziel snijdt. Het schuld-motief, waar, met het commentaar in violen, alle leugenachtigheid en hypocrisie van de huilende weduwe in verwerkt zit. Het doet me zelfs een beetje denken aan muziek voor een film over de Italiaanse maffia.
Dan rijdt er een mooie jongeling voorbij, met een veer in zijn hoed, (5:10) gespeeld door trompetten achter het podium. Nog zo'n Mahler-element.
De weduwe wordt verliefd (6:28) en is binnen een maand alweer getrouwd, met vrolijke bruiloftsmuziek (7:31), inclusief een doedelzakspeler (7:50). Het verliefde stel, (9:30) en natuurlijk, onvermijdelijk het noodlot, de duif (12:41). De basklarinet komt meteen met het schuld-motief.
De pasgetrouwde weduwe is reddeloos verloren.
Niet helemaal bij Dvorak, overigens, die toch nog in majeur afsluit.
Een meesterwerk!


woensdag 9 maart 2016

Creatief met water en papier

Ik had ooit het idee om met enige regelmaat opvallende passages uit orkestpartijen in deze blog te belichten. Notenbeeld zou de serie gaan heten.
Het idee was leuk, vind ik nog steeds, maar vergt enige discipline.
En tijd. Tijd die je dan niet aan andere onderwerpen kunt besteden.
Kortom: het is verwaterd.
Extra reden om bij Tan Dun en zijn Water Concerto weer even een draad op te pakken.

Bovenaan de eerste pagina van de cellopartij.
Ik realiseer me dat het op deze foto niet allemaal goed leesbaar is.
Titel, opdracht aan Takemitsu, naam van de componist, dat is allemaal duidelijk.
Onze eerste noot, na zeven maten rust, moeten we tokkelen, extreem luid, want fffff!
Vijf fortes, fortissississimo is misschien wel het woord, komt zelden voor.
Toevallig vorige week nog bij de Manfred-symfonie van Tsjaikovski. In het langzame deel sloten we toen ook af in ppppp.
Toch blijkt het geen oordoppenmuziek te zijn. Het volume blijft dragelijk.
Met het teken boven de noot geeft de componist aan dat de snaar hierbij lekker tegen de toets mag kletteren. Bartok-pizzicato noemen we dat ook wel.
Dat maakt het in dit geval iets eenvoudiger, want zo hard tokkelen zonder bijgeluid is moeilijk.
Een vorige speler heeft er met potlood 'stay' bij geschreven.
Wat hij, of zij, daarmee bedoelt zal ik nog merken. Het zal toch geen waarschuwing zijn voor collega's die meteen al het podium willen verlaten. Hoewel niet iedereen blij zal zijn met de volgende aanwijzing: singing; fade in. 
Vijftig seconden lang een c zingen.
Ik hoop dat iedereen goed bij stem is.

En dan na de pauze het Paper Concerto.
Opgedragen aan Helmuth Rilling, de beroemde Bach-dirigent die hem in 2000 de opdracht gaf voor een Water-Passion after St. Matthew.
De paper-percussion, zoals Dun het in de titel noemt, hangt gedeeltelijk vanaf het plafond van de Grote Zaal, naar beneden. Grote lappen wit papier, waar niet alleen geluid uit komt, maar ook visueel prachtige dingen mee gebeuren.
Drie charmante jonge Chinese slagwerksters zorgen voor de invulling daarvan.
Maar wij hebben ook onze bijdrage aan het papierwerk.
Althans degene aan de lessenaar die de taak heeft de bladzijden om te slaan.
Loudly turn pages back and forth staat er in maat 20, met het ritme aangegeven.
Dan hebben we nog niets met onze cello gedaan. Put instrument down is de eerste aanwijzing een 'a' te gaan zingen.
We spelen ook gewone noten.
En veel glissando's.
Dun verwijst regelmatig naar de Peking opera als inspiratiebron.
Het zegt me niet zoveel.
Maar het wordt vast een indrukwekkende performance.
Met, voor de mensen die er iets meer van willen begrijpen, een film vooraf.
Die kunnen wij vrijdagochtend, bij de laatste repetitie, ook zien.
Het concert is die avond in de Doelen.
Een voorproefje van een uitvoering elders:

dinsdag 1 maart 2016

Fietsenmaker

Het solorepertoire voor cello en orkest is niet half zo groot als dat voor viool of voor piano, maar we mogen ons toch wel verheugen op een aantal meesterwerken die tot het 'ijzeren repertoire' zijn doorgedrongen.
Geen Mozart, geen Bach, geen Mendelssohn.
Wel een beetje Beethoven.
Hij schreef een lastige solopartij in zijn Tripelconcert en Brahms verdeelde de aandacht tussen viool en cello in zijn Dubbelconcert. Maar na het horen van het Concert van Dvorak, een van de topstukken voor de cello, kreeg hij spijt dat hij de mogelijkheden niet herkend had die zijn Tsjechische collega en vriend wel optimaal wist te benutten.
Een beetje een buitenbeentje in dat standaardrepertoire zijn de Rococo-variaties van Tsjaikovski.
Het is niet helemaal een concert en het is niet helemaal van Tsjaikovski.
Wel met prachtige lyrische thema's en een flinke dosis virtuositeit.
Voor speeltechnisch advies had de componist de hulp van de Duitse cellist Wilhelm Fitzenhagen, leraar aan het conservatorium van Moskou, ingeroepen. Daar zou hij spijt van krijgen. Deze is wat rigoureuzer te werk gegaan dan Tsjaikovski's bedoeling was en kreeg onbedoeld het laatste woord toen de partituur in druk verscheen. Het was inmiddels de tijd dat het drama van het mislukte huwelijk en de daaropvolgende vlucht naar het buitenland zich voltrok.
Over de veranderingen die Fitzenhagen aanbracht kun je verschillend oordelen, biograaf David Brown spreekt van een deplorably corrupt version, feit is wel dat de uitgave van Fitzenhagen nog steeds door de meeste cellogrootheden gespeeld wordt.
Succesvol was deze dus wel.
En zo klinkt hij deze week ook bij ons.
Zonder vermelding van deze co-auteur.
Fitzenhagen (1848-1890) is geen grote bekendheid onder de cellisten.
Er zijn geen belangrijke etudes of studieconcerten die nog gespeeld worden, hoewel hij toch zo'n zestig (voornamelijk cello)werken op zijn naam heeft staan,
Ik leerde hem ooit kennen, als tiener, tijdens een kamermuziekkamp, waar we met vier cellisten zijn Konzertwalzer speelden. Een heerlijk stuk dat in vele versies op youtube te beluisteren is.
Onder elkaar noemden we het stuk steevast 'fietsenmaker', en zo blijft het in mijn herinnering.

Ik kwam de naam weer tegen tijdens mijn conservatoriumstudie, toen er een lp verscheen van de originele versie van de Variations sur un thème rococo. 
Ik was meteen geïntrigeerd en overtuigd van het belang van urtexten en verantwoorde uitgaven en ben die versie bij mijn leraar gaan studeren. Een piano-uittreksel heb ik toen zelf moeten fabriceren.
Binnen enkele jaren zou de hele cellowereld toch wel volgen.
Maar dat was een misrekening.

Of Tsjaikovski nu echt zo ongelukkig was met de aanpassingen is niet zeker.
En zo corrupt waren die nu ook weer niet.
Een toelichting is te vinden op internet.
Je kunt ook nog het handschrift van Tsjaikovski zien, waarin Fitzenhagen zijn aanpassingen heeft genoteerd. Heel interessant!
De belangrijkste verandering, behalve het schrappen van de laatste variatie, is in zekere zin een ruil tussen de twee lyrische variaties. Tsjaikovksi had het Andante sonstenuto in C majeur (4:55) tegen het eind gezet, Fitzenhagen wilde op die plek liever scoren met het Andante in d mineur (14:10), waarin de cello een dialoog met de klarinet en de fluit aangaat.
Eigenlijk heb ik daar niet zoveel moeite mee.
Waar ik moeilijk aan kan wennen, zijn de herhalingen in het thema, die niet van de componist zijn, en volgens mij ook volkomen overbodig klinken.
Misschien zou iemand een nieuwe versie met het beste van beide werelden moeten maken en die bijvoorbeeld als verplicht werk bij het Tsjaikovski Concours introduceren.
Dat is een podium dat door de muziekwereld nauwlettend wordt gadegeslagen.

Ik noemde al eerder mijn favoriet bij het laatste celloconcours aldaar, de Spanjaard Pablo Ferrandez.
Maar er speelde ook een Koreaanse dame, die er vorige week in geslaagd is onze auditie voor solocellist succesvol af te sluiten.
Hee-Young Lim zal binnenkort de opvolger worden van Floris Mijnders, die met deze Rococo-variaties officieus afscheid van ons neemt. Ik heb aan Floris vele mooie muzikale herinneringen.
Om er een paar te noemen: als solist in het Dubbelconcert van Brahms met Gergiev en Don Quixote met Yannick, als solo-cellist in het Tweede pianoconcert van Brahms, onlangs nog met Emanuel Ax, maar ook als kamermusicus in het Strijkkwintet van Schubert, waarbij ik de tweede partij mocht spelen.
Wij wensen hem in München bij de Philharmoniker veel succes en artistieke bevrediging.

En natuurlijk een warm welkom voor Hee-Young.
Ter introductie haar prestatie op het concours.