woensdag 31 augustus 2022

Mahlers Werther

 Als het gaat over verborgen boodschappen in de muziek dan denk je al snel aan Sjostakovitsj, met al zijn citaten uit eigen en andermans werk, maar Mahler had er zeker ook een handje van. En op zo'n manier dat iedereen er zijn eigen theorie op kan loslaten. Hij heeft geëxperimenteerd met het toevoegen van een programma maar merkte dat dat averechts werkte. Muziek vertelt een ander verhaal dan woorden. Meer dan één verhaal. Een diepere boodschap.

Komende week staat de Eerste weer op de lessenaars. Een stuk wat je denkt te kennen maar toch altijd weer voor verrassingen en nieuwe inzichten zorgt. Overduidelijk is hoe hij uit zijn eigen Lieder eines fahrenden Gesellen citeert en het Vader Jacob in mineur kan ook niemand over het hoofd zien. Ik heb het altijd beschouwd als een verwijzing is naar zijn jongere broer Ernst, waar hij een sterke band mee had. Deze sterft na een lang ziekbed als Gustav vijftien is. Gezien het autobiografische karakter van de muziek, als we de componist mogen geloven, en het gebruik van een kinderliedje in mineur (in het Duits 'Bruder Martin') over slapen en het luiden van klokken kan ik me moeilijk voorstellen dat dat niet een aanleiding geweest is of op zijn minst in zijn achterhoofd heeft gezeten, maar ik zie het zelden benoemd. Misschien doet het er ook niet zoveel toe. Het gebruik van motieven uit Liszts Dante Symfonie en Wagners Parsifal om in de finale de weg van hel naar hemel te beschrijven is wat dat betreft essentiëler.

Dit stuk is in vele opzichten vernieuwend, revolutionair, brekend met tradities maar de manier waarop Mahler zijn eigen liederen tot de basis van zijn Eerste symfonie maakte was ongekend. Daar staan we nauwelijks meer bij stil, juist omdat dat thema's zijn die aanspreken en in je hoofd blijven zitten, als volkswijsjes. Maar oorspronkelijk waren ze gemaakt als dragers van een tekst. Het tweede lied van de cyclus levert het thematische materiaal van het eerste deel van de symfonie. Ging heut' Morgen übers Feld, is opgewekt en vrolijk. De dag breekt aan, de lente ontspringt, genieten van de natuur, dat soort zaken. In het lied is het bedoeld als terugblik naar een gelukkiger tijd voordat de geliefde de protagonist verlaten had, maar in de symfonie zit die voorgeschiedenis niet. Toch moet Mahler een reden gehad hebben om op dit materiaal terug te grijpen terwijl hij ook iets nieuws in eenzelfde sfeer had kunnen creëren. Blijkbaar was het verwijzen naar eigen werk belangrijk. Een nadruk op het autobiografische aspect. Of specifiek op de aanleiding van de compositie van de cyclus en de symfonie. Het andere lied dat geciteerd wordt in het derde deel is het laatste van de vier en dan met name het laatste couplet. Het gaat over slapen, eigenlijk over sterven, en daarmee verlost zijn van de ellende. Een droevig afscheid van het leven, dat perfect past bij de dodenmars en de slapende broeder Martin. De ironie - is het humor?-  en de klezmer-elementen geven het een andere kleur, en andere omgeving. Misschien moeten we de finale van de symfonie wel beschouwen als een vervolg op het verhaal van de liederen.

Aanleiding voor het schrijven van de liederen was een ongelukkig liefdesgeschiedenis met een zekere Johanna Richter, sopraan aan de opera van Kassel, waar hij toen werkte. Later schijnt ze nog enige tijd in Rotterdam gezongen te hebben. Zijn liefde werd niet beantwoord maar leverde wel deze prachtige muziek op. Dat hij bij het componeren van zijn Eerste in een soortgelijke situatie terecht was gekomen kan een reden geweest zijn om deze muziek opnieuw te gebruiken. Inmiddels is Mahler dan aangesteld als dirigent bij de opera van Leipzig, waar hij gevraagd wordt een opera van Carl Maria von Weber te voltooien. De opdracht komt van de kleinzoon van de componist en diens vrouw. Vele uren brengen ze samen door en er ontstaat iets tussen Marion von Weber en Gustav. Dat gaat zover dat de geliefden afspreken samen te vertrekken uit Leipzig, maar als Mahler met tickets en bagage in de trein zit komt zij niet opdagen. Met de opera, Die drei Pintos, die her en der met succes wordt opgevoerd breekt Mahler door als componist. Dat zal zeker een stimulans voor het componeren van zijn Eerste symfonie zijn geweest. Evenals zijn affaire met Marion, hoewel die zelden genoemd wordt in de programmatoelichtingen. Onlangs ontdekte ik dat het thema van de 1e violen bij het eerste lyrische moment in de finale, Sehr gesangvoll, een citaat van een entr'act uit Die drei Pintos is. Dat hij op zo'n belangrijk moment (35:40 in onderstaande opname) , een breuk in het muzikale verloop, teruggrijpt op zijn werk met de Webers lijkt me veelzeggend. 

De titel Titan, die Mahler voor de symfonie bedacht, zou moeten helpen bij een speurtocht naar de inhoud van het werk. Het lijkt een verwijzing naar de roman van Jean Paul, een van Mahlers favoriete auteurs, maar met het verhaal is het lastig te verbinden. Totdat blijkt dat de roman zich grotendeels afspeelt in de Duitse stad Pestiz, de 'lindenstad', die symbool blijkt te staan voor Leipzig. Mahler verliet de stad en het operatheater daar spoedig na deze ongelukkige geschiedenis maar kon zo wellicht nog de herinnering benoemen.

Interessant is wat dirigent Bruno Walter over de symfonie schrijft. Walter heeft jarenlang intensief met Mahler samengewerkt en ze zullen zeker uitgebreid over deze partituur hebben gesproken. "De Eerste symfonie zou ik Mahlers Werther willen noemen: een hartverscheurende ervaring wordt er artistiek in afgereageerd." En: "De symfonie heeft de typische unieke macht van het geniale jeugdwerk, in de overdaad aan gevoel, in de onvoorwaardelijke en onbewuste moed tot nieuwheid van expressie, in de rijke inventie." Ik denk dat de opname die de oude Walter in 1958 van het stuk maakte met zijn Columbia Symphony Orchestra, nog steeds een van de meest overtuigende uitvoeringen is. Het schijnt dat Leonard Bernstein na het beluisteren besloot zijn eigen opname van het stuk nog maar een paar jaar uit te stellen.


 

zaterdag 20 augustus 2022

Vainberg alias Weinberg

Het is alweer een tijd geleden dat ik me met veel interesse gebogen heb over de briefwisseling tussen Sjostakovitsj en zijn vriend Isaak Glikman: Story of a Friendship. Wat mij betreft verplichte literatuur voor iedereen die een goed beeld wil krijgen van deze componist. Over zijn standpunten en ideeën lopen nog altijd veel meningsverschillen. Net als over de vraag hoe belangrijk die zijn bij het beluisteren van zijn werk. Daar zouden nogal wat aanwijzingen in verstopt zijn. Ook over de authenticiteit van Testimony, zoals opgetekend voor Solomon Volkov wordt nog steeds heftig gediscussieerd. Daarin staan nogal wat negatieve opmerkingen over collega-componisten en musici die je in de brieven niet tegenkomt. Een enkele positieve vermelding daarin herinner ik me in het bijzonder: Moisei Vainberg. Ik kende hem van naam als pianist van de eerste uitvoering van de prachtige Suite op gedichten van Alexander Blok samen met Vishnevskaja, Oistrach en Rostropovitsj. Had geen idee wie hij was maar zeker geen kleine jongen dus: 


 Uit die brieven bleek dat Vainberg ook en vooral componist was. Een vriend van Sjostakovitsj, waarvoor hij meerdere malen in de bres sprong, en gewaardeerd collega: 'Kondrashin and his orchestra are on tour to Leningrad and are including Vainberg's Fourth Symphonyin their programme. I strongly urge you to hear this marvellous work.' Sjostakovitsj op 27 januari 1962. Zeven jaar later: 'If Barshai's orchestra comes on tour to Leningrad, and if this programmes include Vainberg's Symphony 10 or Boris Tchaikovsky's Sinfonietta, do make sure you go and hear them.'  In de rest van de briefwisseling is hij niet zo scheutig met complimenten dus dit betekent wel iets. Wat hierbij overigens ook opvalt is de gewoonte in de Soviet Unie om de orkesten niet met hun officiële naam aan te duiden maar met de naam van de chef. Meer dan hier bepaalden zij in vaak jarenlange samenwerkingen de klank het karakter van zo'n orkest. Overigens vormde deze Boris Tchaikovsky met Vainberg vaak het pianoduo dat een nieuwe symfonie van Sjostakovitsj aan de autoriteiten of de componistenbond ter beoordeling voorspeelde, voordat het op de lessenaars van een orkest geplaatst mocht worden.  

Voor de rest bleef Vainberg voor mij nog een grote onbekende. Zelfs in de biografieën van Sjostakovitsj ben ik zijn naam nauwelijks tegengekomen, of ik heb het over het hoofd gezien. Dat gaat vast veranderen. Enkele jaren geleden trok hij, toen gespeld als Weinberg, weer mijn aandacht toen dirigent Mirga Grazinyte-Tyla werk van hem uitvoerde en opnam voor Deutsche Gramophon, samen met violist Gidon Kremer. Niet die symfonieën die Sjostakovitsj noemde maar nummers 2 en 21. Komend seizoen staat ze met de Derde voor het KCO in Amsterdam, dus er zal nog wel veel meer aankomen. Zo beperkt was mijn kennis toen ik dit jaar een boek in handen kreeg met als titel : Weinberg, Sjostakovitsj en Stalin. Een muzikaal trio. Van een Nederlandse auteur die ik nog niet kende: Jan Auke Walburg. Deze vakantie ben ik gaan lezen en inmiddels weet ik gelukkig veel meer. En ik heb het vooral opgevat als een uitnodiging om te gaan luisteren. En de aanleiding om hier een stukje over te schrijven. 

Op het boek valt wel het een en ander aan te merken, als je kritisch leest, maar waarom zou ik dat doen? Ik heb alle bewondering voor de auteur, die zo te zien uit een heel ander vakgebied komt dan de muziekwetenschap en de literatuur. Hij heeft een ongelooflijke hoeveelheid informatie naar boven gehaald, ook over Sjostakovitsj, en ik hoop dat het een bijdrage kan leveren aan een opwaardering van het werk van Weinberg en daarmee ook meer inzicht in de muziek van Sjostakovitsj. Stalin had daar voor mij niet bij gehoeven, hoe belangrijk ook in beider leven. Tot zijn dood in 1953, en als ik het goed begrijp was dat overlijden de redding van Weinberg, die toen gevangen zat. Van mij had het boek zich mogen concentreren op beide componisten, op de interactie en wederzijdse beïnvloeding. Ik noemde al de symfonieën maar het is de kamermuziek van Weinberg die mij vooralsnog meer aanspreekt dan het orkestrale repertoire, hoewel ik bijvoorbeeld zijn Celloconcert ook best eens bij ons in Rotterdam zou willen horen. Iets voor Nicholas Altstaedt wellicht?
17 strijkkwartetten componeerde Weinberg, twee meer nog dan Sjostakovitsj. Walburg beschrijft een soort wedloop als Sjostakovitsj zijn Tiende kwartet aan zijn vriend opdraagt: 'Hij schreef negen kwartetten en met die laatste nam hij de leiding omdat ik er toen nog maar acht had. Ik heb mezelf daarom uitgedaagd om hem in te halen, wat ik nu heb gedaan.'
Weinberg zal in zijn eigen Tiende kwartet de opbouw van dit werk volgen.

Dit boek geeft vormt een mooie basis voor verder onderzoek, van vakmensen wellicht. Maar misschien zijn het vooral de musici die het werk moeten gaan doen. Ik zou me zo kunnen voorstellen dat je in de combinatie van beide componisten een aantal prachtige kwartetprogramma's kunt samenstellen die dieper inzicht bieden in het idioom van de degene die we al denken te kennen en zijn minder bekende collega de grotere aandacht geven die hij ongetwijfeld verdient. Het onvolprezen Quatuor Danel heeft alle 17 kwartetten opgenomen en als cyclus ooit in Amsterdam gespeeld, maar het lijkt me ook wel iets voor het Matangi Quartet, dat deze zomer internationaal hoge ogen gooide met de combinatie Schnittke-Silvestrov-Sjostakovitsj op hun laatste cd. Of het jonge Animato Kwartet dat het deze maand in Banff gaat opnemen tegen de buitenlandse concurrentie. Ik zou graag komen luisteren.







zondag 14 augustus 2022

Celibidache

Ik had het onderwerp al even aangeraakt toen we met de opnames van de Zevende Bruckner bezig waren in juni. Bruckner is voor mij onlosmakelijk verbonden met één bepaalde dirigent. Een legendarische naam die ik gelukkig nog in de concertzaal heb mogen mee maken. Twee keer was hij met zijn Münchner Philharmoniker in Amsterdam en beide keren zat ik in de zaal. Bevoorrecht. Maar in zekere zin ook verpest. Niets komt meer in de buurt van die ervaringen, van die herinneringen. En eigenlijk sluit dat naadloos aan bij zijn overtuiging van de onmogelijkheid die ervaring op een geluidsdrager vast te leggen. Toch wil ik onderzoeken wat nog wel overblijft van het werk van Celibidache. Wat de waarde is van de films en de cd's. Te beginnen met een film die gemaakt is tijdens de voorbereidingen van concerten in 1992 met de Berliner Philharmoniker. Voor het eerst sinds Karajan in de jaren 50 tot chef gekozen was stond Celibidache weer voor zijn oude orkest en repeteerde de Zevende van Bruckner. Een documentaire onder de titel The triumphant return laat de repetities zien, beperkt tot het eerste deel, en blikt met orkestleden uit die tijd terug op de na-oorlogse jaren. Ik heb geen abonnement op de digital concerthall maar vond op youtube een versie die ook nog prima te volgen is: 

De film geeft niet alleen een inkijk in het repetitieproces en in de persoon Celibidache maar ook een terugblik op de samenwerking in de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog. Een tijd en omstandigheden die nu moeilijk meer voorstelbaar zijn. Een stad waar geen huis meer overeind stond, waar gebrek aan alles was, waar de bezettingslegers bepaalden wat er gebeurde. Een tijd ook waarin de behoefte aan muziek veel groter geweest zal zijn dan nu. Moeilijke omstandigheden waarin een orkest als de Berliner Philharmoniker probeert te overleven. Een van de problemen is dan het vinden van goede dirigenten. Wilhelm Furtwängler zat in Zwitserland in afwachting van zijn Entnazifizierung. Dat gold voor de meeste dirigenten van zijn niveau voor zover ze in Duitsland waren blijven dirigeren. De gevluchte en geëmigreerde collega's stonden niet meteen klaar om naar Berlijn af te reizen. Duitsland zou door veel musici lange tijd om begrijpelijke redenen gemeden worden. Iemand als Yehudi Menuhin, die ook in deze film te zien is, was een uitzondering. Hij vond het belangrijk om juist wel terug te keren en heeft een belangrijke rol gespeeld in het proces van verzoening. Onder deze omstandigheden werd Leo Borchard tot chefdirigent werd gekozen. Borchard was in Moskou geboren en als assistent van Klemperer bij de Kroll-opera in Berlijn gekomen. Vanaf 1933 dirigeerde hij bij de Berliner Philharmoniker maar het nazi-regime vertrouwde hem niet en spoedig werd hij in de ban gedaan. Hij was tijdens de oorlogsjaren zelfs lid van de verzetsgroep Onkel Emil. Een ideale kandidaat dus. Maar het mocht niet lang duren. Dat zijn naam zo onbekend is komt zeker door het noodlottige ongeval eind augustus 1945 waarbij hij per ongeluk werd doodgeschoten bij een controlepost.

Na nauwelijks drie maanden moet het orkest opnieuw op zoek naar een dirigent. Vooral om de periode te overbruggen tot het moment dat Furtwängler zijn positie weer kan en mag innemen. En dan duikt, schijnbaar uit het niets, Sergiu Celibidache op. Hoe dat gelopen is is moeilijk te achterhalen. Hij zou kort daarvoor de aandacht op zich gevestigd hebben bij een dirigentenconcours en zeer overtuigend een proefdirectie bij het orkest hebben gedaan. Een briljante Roemeense jongeman van 33  die in 1936 naar Berlijn verhuisd was om alle mogelijke studies te doen. Niet alleen compositie en directie maar ook filosofie en musicologie. Hij studeert in 1944 af op Josquin dez Prez en verdient zijn brood onder meer als pianist in de lichte muziek en begeleider van dans. Ervaring met het dirigeren van grote orkesten heeft hij praktisch niet. Dat gaat hij leren voor de Berliner Philharmoniker! Het orkest is blij met hem, zeker de jonge musici en ook bij het publiek valt hij bijzonder in de smaak. Zijn uiterlijk zal daarbij ook een rol gespeeld hebben. De voornaamste kritiek in de kranten was zijn overmatige beweeglijkheid. In dat opzicht is er in de bijna halve eeuw veel veranderd.

Wat volgt op de aanstelling is natuurlijk in alle opzichten een spannende tijd. Voor hem en voor het orkest. Vanaf 1947, na een uitgebreide procesgang waarbij Celibidache nog een belangrijke rol heeft gespeeld, is het Furtwängler weer toegestaan te dirigeren. maar pas in 1952 pakt hij zijn verantwoordelijkheden als chef weer op. Zijn gezinsleven en het componeren geeft hij aanvankelijk prioriteit. Celibidache bewondert hem enorm maar de situatie was toch ingewikkeld. Het is interessant om de orkestleden, uiteraard de jongeren van toen, daarover te horen vertellen en waarom de scheiding uiteindelijk onvermijdelijk was. Met name tijdens een productie van Brahms' Deutsches Requiem in 1954 moet de bom gebarsten zijn. De spanning was groot. Iedereen wist dat Furtwängler niet lang meer te leven had, dat er binnenkort een opvolger gekozen moest worden en Celibidache uitte volop zijn ontevredenheid over vooral oudere orkestleden die niet aan zijn eisen meer voldeden. Niet lang daarna was het Karajan die unaniem tot chef voor het leven gekozen werd en was er geen plaats meer voor Celibidache. Die keuze zou het orkest veel goeds brengen, zeker ook in financieel opzicht en voor de ontwikkeling van Celi was het misschien ook niet slecht. Wat zou er van hem in Berlijn geworden zijn? Is het wel zo gunstig om bij zo'n toporkest het vak te leren? Dat hij helemaal niet meer is teruggekeerd tot deze concerten in 1992 was jammer en zeker niet nodig geweest, maar past helemaal bij de karakters van beide dirigenten. Twee giganten. Twee uitersten. Daar werpt deze documentaire haar eigen licht op. Wat er van Celi's kwaliteiten als dirigent getoond komt een volgende keer wel ter sprake.