dinsdag 30 maart 2010

Bach-premieres

Interviews met musici in de krant of in tijdschriften, lees ik meestal wel even door, om de inhoud doorgaans weer snel te vergeten. Een opmerking van Riccardo Chailly, in een gesprek over de Passies van Bach (Trouw, 29 maart), bleef wel hangen. En ik moest er weer aan denken tijdens een repetitie later die dag. Chailly heeft het daarin over zijn veranderde kijk op die Passies, na uitvoeringen van de Brandenburgse en de klavierconcerten.
"Zo leerde ik (...) hoe belangrijk de altviolen zijn, en voor wat voor een emotioneel effect ze kunnen zorgen."
Ik heb de Mattheus en de Johannes Passie redelijk vaak gespeeld, maar eerlijk gezegd nooit zo aan die altviolen gedacht. Dat zal ik zeker de volgende keer doen, misschien al deze week, als ik naar de Johannes ga luisteren, die Yannick bij ons orkest dirigeert.

Wij repeteerden bij 440Hz het Zesde Brandenburgse concert, een stuk waarin het emotionele effect van de altviolen niet te missen is. Het zijn er twee, solopartijen eigenlijk, maar op zo'n ingenieuze manier met elkaar verweven, dat er hier en daar een nieuw soort instrument lijkt te ontstaan. Hier moet Chailly zeker aan gedacht hebben. Maar niet alleen door de altviolen ontstaat die magische klankwereld. Het is de combinatie van de zes strijkers, in wezen al een strijksextet dus, aangevuld met klavecimbel, waarin violen ontbreken. Ik ben nooit zo erg bezig met de getallensymboliek bij Bach, maar dat getal zes zal hij zeker ook nog op andere manieren in de partituur verwerkt hebben. Met welke achterliggende gedachte dan ook. Als getal van het aantal scheppingsdagen? Hij verdeelt de strijkinstrumenten nog in twee helften: drie van de (oude) gamba-familie - twee gamba's en een violone - en drie van de (nieuwe) violenfamilie - twee alten en een cello. Dat laatste drietal domineert, in tegenstelling tot de praktijk destijds. De cellopartij is ook prachtig en heb ik nooit eerder gespeeld. Altijd weer bijzonder, zo'n eerste keer, als speler, met dergelijke geniale muziek. Zaterdag in de Pelgrimsvaderskerk in Delfshaven (zie www.440Hz.nl).

Een andere persoonlijke Bach-premiere had ik zondag in Middelburg. In de Nieuwe Kerk werd Kruispasen gevierd, met het lijdensverhaal in de versie van Lucas in combinatie met muziek en gedichten. Onder meer delen uit de cellosuites, en dat is muziek die elke cellist met enige regelmaat speelt, voor publiek of in de studeerkamer. Dat geldt ook voor mij. Maar de Vijfde suite had ik nooit aangeraakt. Het verstemmen van de a-snaar is altijd wat onhandig en die andere vijf zijn ook zo fantastisch. Maar nu wilde ik die Sarabande in c mineur graag eens studeren. Nergens anders in de suites gaat Bach zo ver in het vinden van een maximale uitdrukkingskracht met minimale middelen.
Nauwelijks meer dan honderd noten, bijna geen ritmische variaties, nergens dubbelgrepen. En dan de emotie die erin verborgen zit!
In de ruime akoestiek van de kerk kon ik beter uit de voeten met dit deel dan met bijvoorbeeld de veel snellere Courante uit de Tweede suite, die ik daarvoor had gespeeld.
Maar alle delen bleken op wonderlijke en uiteenlopende manieren steeds te passen tussen de teksten van evangelist Lucas en dichteres Neeltje Maria Min. Zoals deze bijvoorbeeld:

staande naast hem
en tussen deze twee geluiden
- de echo en het zingen zelf -
ben ik eenzamer dan de eenzaamste stem
ben ik vager dan het ongeduide,
ben ik nog meer een ander dan mijzelf.

Zo kun je je ook, zonder de Mattheus Passion, maar wel met Bach, op Pasen voorbereiden.

donderdag 25 maart 2010

Opwarmertje

Er wordt weleens gezegd dat een traditioneel concertprogramma bestaat uit : ouverture - soloconcert -pauze - symfonie. Daar zit natuurlijk een idee achter.
Een solist is wel zo prettig, een extra attractie voor het publiek. Bovendien heeft het voor het orkest ook voordelen. Doorgaans wordt er wat minder tijd aan een begeleiding besteed dan aan de andere stukken en als de solist van topklasse is, kan dat heel inspirerend werken.
De symfonie is natuurlijk het pièce de resistance, waarin de dirigent zijn ei kwijt kan en het orkest kan laten horen wat het waard is.
Maar wat doet die ouverture daar dan?
Een opwarmertje? De mensen die net te laat zijn de gelegenheid geven de solist nog te kunnen horen?

Ouvertures zijn meestal geschreven als begin van een opera, voor het theater dus. Om in de sfeer van het begin van het verhaal te komen, of soms al vooruitwijzend op een later sleutelmoment. Publiek wakker schudden, tot stilte manen, de aandacht voor het podium opeisen, het kan allemaal bij de mores van de operapraktijk hebben behoord, en dus in het achterhoofd van de componist hebben meegespeeld.
Maar zou die ook gedacht hebben aan een orkestconcert, zonder enscenering, zonder theater, en als voorbereiding op een instrumentaal solo-concert? Vast niet.

Die bedoelingen van de componist zijn natuurlijk ook niet heilig. Ze verdienen respect. Maar Wagner bijvoorbeeld, heeft zijn eigen ouvertures toch ook vaak in de concertzaal uitgevoerd. En die had hele specifieke ideeën over de manier waarop de luisteraar zijn muziek moest ondergaan.
Dus waarom zouden wij dan deze week niet ons programma openen met de Prelude tot Aida? 'Antiek Toerisme' heet het programma, dat op deze manier begint in de tijd van de farao's. Geen opwarmertje voor de violen overigens, want die moeten meteen met de billen bloot, in hun karakterschets van de Ethiopische slavin. Ook de priesters komen nog even langs, in de celli, maar de rest van het verhaal, inclusief paarden en olifanten, wordt aan de fantasie van de luisteraar overgelaten. Die krijgt daar alleen nauwelijks de kans voor.
Spoedig volgen andere priesters, die aan de overkant van de Rode Zee hun bacchanaal dansen uitmondend in de striptease van een verdorven prinses. Vooral dat laatste is ook zeer suggestieve muziek. Maar het verhaal van Aida is daarmee helaas uit het geheugen verdrongen.

Er zou iets voor te zeggen kunnen zijn om ouvertures in de concertzaal niet als begin, maar als afsluiting van de avond te plannen, een soort open einde. Met een stevige symfonie voor de pauze en in de tweede helft een solist. Een geliefde topper, die met naam aangekondigd wordt, maar zonder te vermelden welk stuk hij gaat spelen, als verrassingselement.
En als toetje een ouverture. Met voor de mensen die de opera kennen het voordeel dat ze na het verlaten van de Doelen nog verder kunnen genieten van hun herinneringen daaraan.
We kunnen natuurlijk ook gewoon een hele opera spelen, maar dat komt later dit seizoen nog wel.

dinsdag 16 maart 2010

Blauw

Het celloconcert van Elgar wordt met enige regelmaat uitgevoerd, ook bij ons in Rotterdam. En haast onvermijdelijk valt daarbij, in de publiciteit en in de programma-toelichtingen, steeds weer de naam van Jaqueline du Pré. Niet helemaal ten onrechte, want zij heeft als cello-virtuoos tijdens haar veel te korte leven en carriere de harten van velen gestolen. Ze werd gezien als een van de grootste talenten op haar instrument, maar werd al op jonge leeftijd getroffen door de ziekte multiple sclerose. Haar laatste concerten gaf ze toen ze 28 jaar oud was. De korte tijd die haar vergund was lijkt wel gecompenseerd met de enorme intensiteit van haar spel, zeker ook in het concert van Elgar, nog steeds te horen op cd in en op film.
Zo hebben velen het stuk leren kennen en waarderen. Haar interpretatie werd haast identiek met het Concert.
Je kunt je afvragen of dat terecht is.

Helemaal eerlijk is het niet.
Er was nog een andere vrouw die zeker zo belangrijk was voor het succes van deze muziek, maar haar naam hoor je zelden: Beatrice Harrison (1892-1965). Ook zij was een Engelse celliste, in India geboren als dochter van een kolonel. Voor haar lag een grote carriere in het verschiet in een tijd dat dat voor dames nog niet zo vanzelfsprekend was, zeker niet met de cello. Zij speelde in 1913 als allereerste vrouwelijke cellist in Carnegie Hall.
En ze viel niet alleen in de smaak bij het publiek, maar ook bij veel collega-musici waarvan enkele, zoals pianist Eugene d'Albert, haar ten huwelijk vroegen. Allen tevergeefs.
Elgar was al getrouwd, maar nodigde haar uit voor een studio-opname van zijn celloconcert, kort nadat de premiere in 1919 met een andere cellist, een mislukkig geworden was. Dat ging toen nog een om een ingekorte versie, waarschijnlijk aangepast aan de lengte van de platen, maar in 1928 maakten ze samen een prachtige opname van het complete werk, die nog steeds op cd verkrijgbaar is. Wat minder dramatisch, wat sprekender, wat eleganter ook misschien dan Du Pré en zeker dichter bij de geest van de componist.
Voor het concert dat ze later voor publiek gaven in Londen kocht ze een prachtige blauwe jurk, die blijkbaar prachtig stond bij haar cello. Het verhaal gaat dat ze ook haar ondergoed in die kleur had uitgekozen, en daar bij latere uitvoeringen niet meer van afgeweken is. Een unieke vrouw en musicus die ook nog andere bijzondere opnames maakte, waaronder enkele met nachtegaal! (zie www.tiptekst.com/blog.html).

Ook onze soliste van deze week, Sol Gabetta, is een bijzondere vrouw en een prachtige celliste.
Ze maakte al eens indruk, enkele jaren geleden, toen ze bij ons Schelomo van Bloch speelde. Niet alleen die uitvoering, maar ook de toegift is in het geheugen blijven hangen. Weliswaar geen duet met een nachtegaal maar wel met haar eigen zangstem. En in die zin een waardig opvolger van Harrison.
Ik weet zeker dat ze nu ook wel weer iets bijzonders in petto zal hebben, dus kan de luisteraars in de zaal alleen maar aanraden lang genoeg door te klappen, als men een soortgelijke verrassing niet wil missen.

donderdag 11 maart 2010

Idylle

Een van de beste boeken, gewijd aan één enkele symfonie, die ik ooit gelezen heb is geschreven door Reinhold Brinkmann. Het gaat over de Tweede symfonie van Brahms en heeft als (onder)titel 'Späte Idylle', of 'Late Idyll' in de Engelse vertaling. Hij stelt daarin de vraag of deze symfonie wel zo onbezorgd is als vaak gedacht wordt en komt met tot dan toe ongepubliceerde brieven van Brahms, waarin de componist de strekking van het werk verbindt met een motet dat hij kort daarna had geschreven, over 'het grote Waarom'. Brahms was niet echt een zorgeloos mens. Het voert te ver om hier verder op de details in te gaan, maar het bijzondere van het boek voor mij is dat Brinkmann diep in de partituur duikt en vragen stelt die niet in de eerste plaats muziekwetenschappelijk interessant zijn, maar direkt te maken hebben met hoe de luisteraar de muziek hoort en de musicus de partituur kan interpreteren.  
Of Yannick het boek gelezen heeft weet ik niet, maar ook hij is op zoek naar een goede balans tussen licht en duister, tussen opgewektheid en somberheid. 'More clouds', vraagt hij als de klank zwaarder moet. Maar een ouderwetse verzadigde Duitse Brahms-klank is ook niet zijn ideaal.
Overigens, voor de liefhebbers van historische opnames, kan ik Bruno Walter aanraden, live met de New York Philharmonic in 1951.

Brahms schrijft in zijn brieven dat hij, ook als hij het gewild had, niet zonder de trombones kon en een sleutelmoment volgens Brinkmann is dan ook hun eerste inzet, voorafgegaan door een onheilspellende paukenroffel. Wij mogen dan als cellogroep prachtig, vibratoloos, mengen met de klank van de tuba onder de accoorden van de trombonegroep. Daarmee is de toon voor het werk gezet. Een toon die naar het laatste deel toe steeds optimistischer wordt.
Gelukkig blijven bij Brinkmann nog veel vragen onbeantwoord, zoals de reden voor dat merkwaardige accoord in het koper aan het begin van de finale, dat nooit zacht genoeg kan klinken.
In die finale zit nog een ander curieus moment, vlak voor de reprise. De volgorde van accoorden is dezelfde als Mahler tien jaar later in de inleiding van zijn Eerste symfonie gebruikt. Misschien een bewust citaat van Mahler, maar het merkwaardige is dat het altijd voelt alsof Brahms het van Mahler geleend heeft. Geen idee waarom dat zo werkt, maar daar kan vast ook nog wel een boek over geschreven worden.

Brinkmann legt, aan het eind van zijn boek, nog de link met de Weense schilder Gustav Klimt. Deze wordt vaker met Mahler en zijn omgeving geassocieerd, veelvuldig op cd-hoesjes afgebeeld, maar ook Brahms hoort bij de Weense cultuur van eind 19e eeuw, fin de siecle. Als illustratie van de 'melancholisch gebrochene Idylle', die hij in de symfonie hoort, wijst Brinkmann op het schilderij 'Idylle', dat Klimt in 1884, zeven jaar na de symfonie, schilderde. Een vergelijkbare combinatie van twee verschillende gevoelssferen met enerzijds moeder en kind en daar omheen de jongelingen, in (sombere?) gedachten verzonken. Ik voeg het als illustratie toe.
De symfonie spelen we deze week in Nijmegen en Rotterdam.

zaterdag 6 maart 2010

Geniale gek

Deze week hebben we bij het orkest de Symphonie Fantastique op de lessenaars.
En niet zomaar op de lessenaars; het zal het leeuwendeel van onze eerste cd voor BIS gaan vullen.
We zitten voor de opname in het Muziekcentrum van de Omroep in Hilversum. Het is ons, net terug uit Amerika, nog niet vergund om in de Doelen te acclimatiseren.
De 'Fantastique' is een echt repertoire-stuk, al met veel dirigenten gespeeld. Maar de partituur blijft iets ongemakkelijks houden. Het idioom is uitzonderlijk, net als de componist, Hector Berlioz. Zijn muziek lijkt op niets anders. Eigenlijk het werk van een geniale gek, met grootse, megalomane ideeën, waarvan hij maar een gedeelte gerealiseerd heeft. Maar daar verdient hij dan ook wel een standbeeld voor.

Deze symfonie is net als Ein Heldenleben, een ego-document. 'Episode uit het leven van een artiest' noemt hij het stuk, een artiest die ten onder gaat aan de liefde voor een vrouw. En die artiest is natuurlijk de componist zelf. Een componist die overigens ook geen onverdienstelijk auteur is. Voornamelijk van autobiografische teksten, zoals de Mémoires, maar die zijn het lezen meer dan waard.
Over deze symfonie, en de aanleiding voor het componeren, heeft hij verschillende verhalen verteld. Zijn verliefdheid op een Shakespeare-actrice, Harriet Smithson, die hij uiteindelijk ook zou trouwen, is de bekendste. Aardiger misschien, als voorbereiding op het beluisteren, is het Shakespeare-citaat in het manuscript van de partituur uit King Lear:

Like flies to wanton boys are we to the gods:
They kill us for their sport

Berlioz was een man van het theater, ook in deze muziek, vol bizarre effecten en illustratieve passages.
Met twee maten houtblazers opent hij het gordijn, krijgen we de protagonist te zien, verzonken in zijn droom.
Een beetje zoals Strauss later zijn Till Eulenspiegel begint: 'Er was eens...'. Of, veel klassieker, nog voor hem Schubert met zijn Vijfde symfonie.
Yannick heeft hierbij ook een wat klassieke klankvoorstelling, voortbordurend op Beethoven. Een beetje Pastorale zit ook wel in  het derde deel en zoveel jaren zit er ook niet tussen de Fantastique (1830) en Beethovens Negende (1824). Dat betekent niet dat hij klankeffecten schuwt.
Gergiev is een groot liefhebber van Berlioz. Ik zag in New York alweer affiches van uitvoeringen van Damnation en Les Troyens, als ik me niet vergis. Met hem hebben we de Fantastique ook vaker gespeeld, zoals in Japan, maar die zat qua klank dichter bij de duistere kanten van Mahler. Yannick heeft een andere invalshoek, maar, ook al tijdens de concerten vorig seizoen, zeer overtuigend.

De sfeer van het stuk bereik je niet zo makkelijk in een studio, maar voor details en doorzichtigheid is het zeker een voordeel dus ik heb alle vertrouwen dat er een mooie cd uit komt.
En voor de mensen die al een opname van de Fantastique hebben is 'La mort de Cléopâtre' een interessante aanvulling. Anna Caterina Antonacci is een prachtige sopraan, die ondanks een doorwaakte nacht vanwege problemen in het hotel, in een enkele sessie het drama van de Egyptische koningin met alle emotionele uitersten en een prachtige Franse uitspraak neerzet. We werden dit keer ook niet meer gehinderd door interferentie van gsm`s en rommelende magen - hoe gevoelig kunnen microfoons zijn - en zijn precies binnen de geplande tijd klaar.

De Fantastique gaat op zaterdagavond (6 maart) nog een keer 'live' in de Doelen. Dat zal, na deze voorbereiding en met de omstandigheden van een benefietconcert, zeker en bijzondere uitvoering gaan worden. Ook voor de vele liefhebbers van Janine Jansen, die in het concert van Bruch te horen zal zijn.
Bovendien, je kunt nog zoveel mooie cd's maken, er gaat toch niets boven een echt concert.
Dus laat niemand die kans voorbijgaan.