zaterdag 14 november 2020

Werken met een topdirigent

 In deze tijd zit je als orkest thuis of je treedt op in lege of bijna lege zalen. De Berliner Philharmoniker eindigden onlangs hun voorlopig laatste concert met Cage's  4'33", het iconische werk dat staat voor stilte, voordat ze weer voor een periode in lockdown gingen. Hun Weense evenknie de Wiener Philharmoniker doen het anders. Terwijl de Staatsoper het huis gesloten heeft reizen zij enkele weken door Japan voor een substantiële serie concerten onder Gergiev. De musici worden om de paar dagen getest en reizen in een afgesloten trein, komen zo min mogelijk in contact met anderen, maar spelen ondertussen gewoon in traditionele opstelling en ongetwijfeld op hun hoge niveau. Dat kan dus ook.

Die Wiener Philharmoniker is een interessant fenomeen. Eigenlijk een groep musici uit het orkest van de Staatsopera die in hun vrije tijd ook symfonisch repertoire willen spelen. Een chefdirigent hebben ze daarbij niet nodig. Nu het Concertgebouworkest een tijdlang een chef dreigt te moeten gaan missen worden de Weners nog weleens als inspirerend voorbeeld genoemd, maar ik weet niet of die vergelijking helemaal opgaat. Zeker nu, in deze tijd van beperkingen, merken wij in Rotterdam wel hoe prettig het is dat we met Lahav keuzes kunnen maken en een bepaalde richting in slaan. Geen chef hebben de Wiener, maar natuurlijk wel dirigenten die al vanwege de frequentie van concerten, of als chefdirigent van de Staatsoper, met het orkest verbonden zijn. Herbert von Karajan was zo iemand. Van 1956 tot 1964 was hij Direktor van de Wiener Staatsoper, met ruzie vertrokken, en tijdens en na die periode heeft hij veel met Philharmoniker opgetreden en opgenomen. Vooral in de tijd dat er grote spanningen ontstonden bij zijn eigen orkest in Berlijn kwam hij weer vaker naar Wenen en nodigde het orkest ook uit voor zijn Festspiele in Salzburg.


Onlangs ontdekte ik op Youtube een serie interviews, georganiseerd door het Karajan Institute, met leden van de Wiener Philharmoniker, deels gepensioneerd, over hun ervaringen met Karajan. Ik heb daar met veel plezier naar geluisterd. Er zijn gesprekken opgenomen met mensen als solo-bassist Michael Bladerer , aanvoerder tweede violen Helmut Zehetner, concertmeester Rainer Küchl, en voormalige Vorstand Clemens HellsbergDe meest interessante vond ik soloklarinettist Peter Schmidl. Schmidl is een man die prachtig kan vertellen, waar je graag een avond mee in een Weens café gaat zitten, en die vanuit eigen ervaring een vergelijking tussen de orkesten van Wenen en Berlijn kan maken. Het onderwerp van deze gesprekken mag dan deze unieke dirigent zijn, waarover ik veel hoorde dat ik niet wist, maar je krijgt vooral ook een beeld van hoe zo'n orkest functioneert en wat daarin belangrijk is voor de musici. En dan vraag ik me meteen af of we zoiets in Rotterdam ook niet eens zouden moeten doen.

In de tijd dat er in Berlijn een vacature voor soloklarinet was, vermoedelijk in de jaren 70, werd Schmidl op voorspraak van Karajan uitgenodigd daar regelmatig mee te spelen. Het bleek mogelijk de definitieve overstap te maken maar dat heeft hij niet gedaan. Wel opvallend dat hij de sfeer onder de musici in Wenen veel meer ontspannen en elegant noemt. er zijn veel verhalen over orkesten van topkwaliteit waar musici liever niet spelen, of zelfs het orkest verlaten vanwege de manier waarop musici met elkaar omgaan, die overal weer verschillend is en ook wel met de tijd verandert. Recente verhalen uit Berlijn, zoals ik ze af en toe hoor, zijn minder positief. Schmidl verklaart het verschil in dat opzicht tussen Berlijn en Wenen door de aanwezigheid van een chef-dirigent. Zo iemand kun je gebruiken om je frustratie op te projecteren, hem verantwoordelijk te maken voor het spelniveau, terwijl de musici in Wenen zelf verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit, wat dan tot spanningen onderling kan leiden. Schmidl hoort in Berlijn een slankere blazersklank, vooral geschikt voor het symfonische werk, tegenover een wat vollere klank, specifiek bij de hoorns, waarmee je bijvoorbeeld in een Wagner-opera wonderen kan verrichten.

Alle musici krijgen de vraag voorgelegd welk concert met Karajan hen speciaal is bijgebleven. En hoe individueel die ervaring ook is, er zijn bepaalde momenten die vaak genoemd worden, zoals het eenmalige Nieuwjaarsconcert, dat ik me vanachter mijn televisie ook nog goed kan herinneren, en een Achtste van Bruckner in de Carnegie Hall. Schmidl komt met een opvallende keuze: de Pathétique met de Berliner Philharmoniker in het Théâtre des Champs Elysées. Dat vind ik fijn om te horen. Wij kennen de zaal, zouden er dit seizoen ook weer een paar keer spelen, en hebben er ook veel gedenkwaardige concerten beleefd. Mooie herinneringen komen naar boven als hij dat noemt, maar ook elke keer als de interviewster aan het begin van het filmpje de Weense Musikverein binnenstapt. Ik hoop daar zelf ook weer snel te kunnen zijn en spelen.  

,




Geen opmerkingen:

Een reactie posten