Dat doen we meestal wel, als orkestmusici, maar nu was het echt oud.
Veertiende-eeuws zelfs, met stukjes Landini.
Maar ook de eerste helft van de achttiende eeuw van Vivaldi valt meestal buiten het het repertoire dat we in het orkest spelen.
Het najaar is, inmiddels al bijna traditioneel, het seizoen dat we met Domestica Rotterdam onze serie Lof&Lust in de Laurenskerk spelen.
Dat betekent doorgaans tot op het laatste moment passen, meten en schuiven met muziek en tekst totdat alles werkt.
De komende twee weken betekent dat nog veel Vivaldi (zie: http://www.laurenskerkrotterdam.nl/programma/agenda/punt/247/).
En tegelijkertijd moeten we ook plannen maken voor volgend jaar, om weer op tijd alles rond te krijgen.
Het thema hebben we inmiddels bepaald, we stappen af van Italië, maar het vergt nog vele uren luisterplezier voordat we componistennamen kunnen noemen.
Dan besef je ook meteen hoeveel makkelijker die research de laatste jaren geworden is.
Hoeveel partituren kun je niet op internet vinden, tot aan de oude handschriften en eerste drukken toe, om maar te zwijgen van de geluidsopnames op Spotify en Youtube.
Een interessant studie-object voor later: de invloed van internet op de programmering van klassieke muziek.
In de negentiende eeuw was dat een ander verhaal.
Johannes Brahms was zo iemand die zich verdiepte in de oude meesters, waarvan hij vooral als koordirigent ook veel uitvoerde. Beethoven wordt altijd genoemd als zijn grote voorbeeld, zijn Eerste Symfonie wordt ook wel de Tiende van Beethoven genoemd, maar Johann Sebastian Bach moet zeker zo belangrijk zijn geweest.
Aanvankelijk was veel van zijn muziek nauwelijks toegankelijk totdat de Bach-Gesellschaft in 1850 werd opgericht. In een halve eeuw zou het complete oeuvre bij Breitkopf&Härtel worden uitgegeven, waarvan Brahms niet alleen abonnee was maar later ook lid van de redactie.
In de periode dat cantate nr. 150 ( Nach dir, Herr, verlanget mich) uitkwam zat Brahms midden in de compositie van zijn Vierde symfonie. Het thema van het slotkoor (Meine Tage in dem Leide), een chaconne, nam hij als basis voor de finale van zijn symfonie, die de vorm van een passacaglia kreeg.
Ik moet eerlijk zeggen dat ik het verschil tussen beide vormen niet goed kan maken. In beide gevallen is sprake van een serie variaties op een baslijn.
En heel hoorbaar is het verband tussen beide stukken misschien niet.
Maar ik vind het wel zinvol dat beide stukken deze week samen in één programma klinken.
Ook zo'n prachtige fluitsolo in de finale moet geïnspireerd zijn op het voorbeeld van de Thomascantor.
Die blik in de richting van oude muziek en contrapunt zie je ook bij de late werken van Mozart en Beethoven, die dan fuga's gaan componeren. Schubert nam zelfs in zijn laatste levensjaren nog les.
Het is wel steeds het laatste deel. Zou daar een betekenis achter zitten?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten