We doen natuurlijk ons best met de uitvoering, maar van het programma op papier heb ik goeie verwachtingen.
De afwisseling en tegenstellingen binnen het repertoire in de eerste helft, die hopelijk een goede balans vormt met de Mozart-kwintetten na de pauze, zie ik als een voordeel.
Binnen die eerste helft zie ik een structuur met de klassieke werken aan het begin en het eind en de wat minder vanzelfsprekende muziek van Isaac en Webern daartussenin. Een blokje 'oud tegenover nieuw' met een van oorsprong vocaal stuk uit de Renaissance dat ongeveer even lang zal duren als de zeer instrumentaal gedachte negen deeltjes Tweede Weense School.
En ik hoop dat die oude muziek de oren ongemerkt in de juiste rust en concentratie brengt voor de ongelooflijke intensiteit op de vierkante centimeter van Webern. Als dat gaat werken is een van mijn opzetten geslaagd.
Ik zie ook voordelen in de opeenvolging van opus 9 en opus 11. Bij het kwartet heb je de extra attractie van vier spelers die op elkaar moeten reageren. Niet voor niets spelen we dat rechtstreeks uit de partituur. Bij de cellostukjes kom je nog dichter bij de kern, nog minder noten, nog minder 'afleiding'. Extremer zal Webern nergens meer worden.
Eigenlijk hadden de 5 Stücke für Orchester, zijn opus 10 er nog tussen gekund. Maar zelfs al is het orkest daarbij sterk uitgedund, onpraktisch is het wel. Ik hoop dat we die snel weer eens in de 'normale' programmering kunnen spelen.
En hoe luister je na de samengebalde expressie van Webern naar de himmlische Länge van Schubert?
Muziek uit zijn laatste levensjaar, gecomponeerd in het besef van het naderend einde, en misschien ook wat daarna komt. De zeggingskracht, de eerlijkheid, die dat oplevert is zo volstrekt uniek, maar misschien ook makkelijk over het hoofd te zien, omdat hij gewoon mooie melodieën componeert.
Misschien kan Webern helpen om daar beter naar te luisteren, om de vergezichten naar het tijdloze niet te missen.
De lekkere wijsjes zitten in het openingswerk; een energieke, optimistische, ongecompliceerde, in zekere zin jeugdige Beethoven. Misschien niet voor de spelers, maar voor de luisteraars een manier om er rustig in te komen.
En dan Mozart als Vrijmetselaar na de pauze.
Zijn strijkkwintetten behoren tot de hoogtepunten in zijn oeuvre.
En ik denk dat ik er een originele invalshoek voor gevonden heb, door er een bewerking van een los Adagio, een maconniek werk voor klarinetten en bassethoorns aan vooraf te laten gaan.
Het kwintet in D is niet zijn meest gespeelde maar zeker uniek in de combinatie van meesterschap en toegankelijkheid. Of zoals hij zelf in een van zijn brieven schrijft: voor kenners en voor liefhebbers.
Iets van dat meesterschap is aardig te volgen in een filmpje op youtube waarin bij het laatste deel het contrapunt in de partituur gevolgd wordt:
De operacomponist van Le nozze di Figaro en Cosí fan tutte laat zich vooral zien in het eerste deel.
Voor wie er de tijd voor kan nemen is een verhelderende benadering op het volgende filmpje te zien:
En dat moet dan het laatste zijn wat ik er over ga schrijven.
De muziek moet nu voor zich spreken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten