zondag 7 januari 2018

Puur Weens 3

Ik heb al een heleboel geschreven over mijn kamermuziekprogramma in de beide vorige blog-berichten. Waar het thema van het programma vandaan komt, de jubilea, en de keuze van de individuele stukken zijn voldoende aan de orde gekomen. Maar dat zegt nog weinig over de kwaliteit van het programma als geheel. Belangrijker is of het gaat werken en hoe.
We doen natuurlijk ons best met de uitvoering, maar van het programma op papier heb ik goeie verwachtingen.

De afwisseling en tegenstellingen binnen het repertoire in de eerste helft, die hopelijk een goede balans vormt met de Mozart-kwintetten na de pauze, zie ik als een voordeel.
Binnen die eerste helft zie ik een structuur met de klassieke werken aan het begin en het eind en de wat minder vanzelfsprekende muziek van Isaac en Webern daartussenin. Een blokje 'oud tegenover nieuw' met een van oorsprong vocaal stuk uit de Renaissance dat ongeveer even lang zal duren als de zeer instrumentaal gedachte negen deeltjes Tweede Weense School.
En ik hoop dat die oude muziek de oren ongemerkt in de juiste rust en concentratie brengt voor de ongelooflijke intensiteit op de vierkante centimeter van Webern. Als dat gaat werken is een van mijn opzetten geslaagd.
Ik zie ook voordelen in de opeenvolging van opus 9 en opus 11. Bij het kwartet heb je de extra attractie van vier spelers die op elkaar moeten reageren. Niet voor niets spelen we dat rechtstreeks uit de partituur. Bij de cellostukjes kom je nog dichter bij de kern, nog minder noten, nog minder 'afleiding'. Extremer zal Webern nergens meer worden.
Eigenlijk hadden de 5 Stücke für Orchester, zijn opus 10 er nog tussen gekund. Maar zelfs al is het orkest daarbij sterk uitgedund, onpraktisch is het wel. Ik hoop dat we die snel weer eens in de 'normale' programmering kunnen spelen.
En hoe luister je na de samengebalde expressie van Webern naar de himmlische Länge van Schubert?
Muziek uit zijn laatste levensjaar, gecomponeerd in het besef van het naderend einde, en misschien ook wat daarna komt. De zeggingskracht, de eerlijkheid, die dat oplevert is zo volstrekt uniek, maar misschien ook makkelijk over het hoofd te zien, omdat hij gewoon mooie melodieën componeert.
Misschien kan Webern helpen om daar beter naar te luisteren, om de vergezichten naar het tijdloze niet te missen.
De lekkere wijsjes zitten in het openingswerk; een energieke, optimistische, ongecompliceerde, in zekere zin jeugdige Beethoven. Misschien niet voor de spelers, maar voor de luisteraars een manier om er rustig in te komen.
En dan Mozart als Vrijmetselaar na de pauze.
Zijn strijkkwintetten behoren tot de hoogtepunten in zijn oeuvre.
En ik denk dat ik er een originele invalshoek voor gevonden heb, door er een bewerking van een los Adagio, een maconniek werk voor klarinetten en bassethoorns aan vooraf te laten gaan.
Het kwintet in D is niet zijn meest gespeelde maar zeker uniek in de combinatie van meesterschap en toegankelijkheid. Of zoals hij zelf in een van zijn brieven schrijft: voor kenners en voor liefhebbers.
Iets van dat meesterschap is aardig te volgen in een filmpje op youtube waarin bij het laatste deel het contrapunt in de partituur gevolgd wordt:
Hierin klinkt ook de bewondering voor Bach en Händel door, de barokcomponisten die hij bij Van Swieten leerde kennen, en in mijn beleving, ook verbonden met de idealen van de vrijmetselaars.
De operacomponist van Le nozze di Figaro en Cosí fan tutte laat zich vooral zien in het eerste deel.
Voor wie er de tijd voor kan nemen is een verhelderende benadering op het volgende filmpje te zien:
Wat deze muziek met vrijmetselarij te maken heeft is maar speculatie. Er is ongetwijfeld veel bewijs verloren gegaan omdat het aan het eind van de 18e eeuw gevaarlijk werd hiermee geassocieerd te kunnen worden. Maar zonder dat is de muziek een blijvende bron voor verbazing, bewondering, bevrediging en een ideaal stuk om het programma mee te kunnen afsluiten.
En dat moet dan het laatste zijn wat ik er over ga schrijven.
De muziek moet nu voor zich spreken.

woensdag 3 januari 2018

Puur Weens 2

En dan de stukken.
Wat kies je en waarom?
Kamermuziek uit Wenen; een mer à boire.
De vorige keer ging het verhaal over het thema van het kamermuziekprogramma en de jubilea, van mijzelf, van het orkest en van Domestica Rotterdam.
Nu is het de beurt aan de gekozen werken en hun plaats in het verhaal.
De keuze voor Beethoven, bijvoorbeeld.
Een energiek en optimistisch werk om mee te openen, een hoornsonate vermomd als strijkkwintet.
Een bewerking dus. En dat is meteen rode draad in het programma.
Ik denk dat er veel moois gemaakt is door arrangeurs in alle tijden, maar dat het soms nog ontbreekt aan waardering daarvoor. Ik wil daar best een pleidooi voor houden.
Niet alleen Beethoven, maar bijna alle grote componisten hebben zich ermee bezig gehouden.
Dit specifieke werk maakt deel uit van mijn verleden bij het orkest, als onderdeel van het repertoire waarmee we ooit een aantal seizoenen de Rotterdamse wijken in trokken. Bij de muziek hielden we een verhaal over het orkest en over de strijkinstrumenten. Er waren ook soortgelijke ensembles met blazers. Een leuk initiatief om als orkest dicht bij de mensen te komen, dat helaas op een gegeven moment moest worden beëindigd.

Daarna volgt het nieuwste en tegelijk oudste stuk; een gloednieuwe bewerking van muziek uit de vijftiende eeuw. Jan Willem Nelleke schreef al veel prachtige bewerkingen voor de concerten van Domestica in de Laurenskerk, waarbij vooral de madrigalen van Gesualdo veel succes hadden. Alle reden dus om hem te vragen deze klaagzang van Heinrich Isaac voor dit programma te arrangeren.
Ik hou er erg van om zulke oude muziek te combineren met modernere werken, om de oren van de luisteraar fris te houden, en dat zal met deze muziek tussen Beethoven en Webern wel lukken.
Isaac gold in zijn tijd, samen met die andere Nederlander Josquin des Prez, als meest succesvol.
Zijn faam bracht hem in dienst van de familie De' Medici voordat hij hofcomponist in Wenen werd.
Met Lorenzo Il Magnifico zou hij op vriendschappelijke voet hebben verkeerd, dus de emoties in de muziek zijn zeer gemeend. En ik vind het ook wel gepast om, in de huidige tijd, nog eens aan deze grote staatsman mecenas te denken.
De sprong naar de muziek van Anton Webern lijkt een grote, maar het was op een onderzoek over de muziek van Isaac, dat Webern tot doctor promoveerde. Ik wil niet zeggen dat ik in de beide stukken, opus 9 en 11, sporen van zijn muziek kan vinden, maar enige verwantschap zal er zeker zijn. En Webern heeft aan het begin van de vorige eeuw een wezenlijke rol gespeeld in de promotie van de muziek uit de renaissance.
Het ongebruikelijke in die oude muziek zal de luisteraar kunnen helpen bij het verstaan van deze uiterst expressieve en uiterst geconcentreerde muziek van Webern.
Voor mij is het ook een verwijzing naar mijn opleiding aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, waar deze muziek toen in hoog aanzien stond. Als je het gebouw binnenliep werd je al verwelkomd door een beeld van Schönberg - heeft iemand dat ooit weggehaald? - en ook de grote concertzaal is naar deze vader van de Tweede Weense School vernoemd. Weberns Bagatellen waren onderdeel van mijn examenprogramma en de cellostukjes heb ik daar, tijdens een project, bij Reinbert de Leeuw mogen studeren. Ze stonden ook een aantal jaren geleden op het programma van de laatste literaire salon die we met Domestica in Arminius hebben gespeeld, voor de grote verbouwing, tussen de steigers en met bouwhelmen op. Gecombineerd met onder meer Pierrot Lunaire.
Mooie herinneringen.
Bijzondere herinneringen bepaalden ook de keuze voor Schubert.
Een hoogtepunt in mijn tijd bij het orkest was de samenwerking met Leonidas Kavakos in het Strijkkwintet van Schubert. Dat voelde als de allermooiste muziek spelen met de allerbeste violist.
En met drie dierbare collega's. Een enorm intensieve ervaring, de repetities misschien nog wel meer dan het concert, waar ik nog steeds op teer. De dialoog tussen eerste viool en tweede cello in het hemelse Adagio herinner ik me nog noot voor noot. En juist dat langzame deel voelt erg verwant met de Notturno die wij nu gaan spelen. Ook uit 1828, zijn laatste levensjaar, soortgelijke liggende accoorden, pizzicato-begeleidingsfiguren. Muziek waarin de tijd bijna stil staat.
Maar Schubert is ook de muziek van mijn ouders.
Mijn vader vooral. Die kon eindeloos naar een van zijn vele opnames van de Winterreise luisteren.
Toen hij overleden was kon mijn moeder een tijd lang deze muziek niet meer horen, te pijnlijk, maar uiteindelijk was het voor haar ook weer zeer dierbaar. Zij zou zeker van dit concert genoten hebben, maar overleed afgelopen jaar. Dat wist ik nog niet toen ik het programma samenstelde, maar pianotrio is de kamermuziek die we thuis speelden, met haar op de piano en mijn broer op viool.
Haydn, Beethoven, Mozart. Dat was voor mij een belangrijke leerschool in samenspelen. Deze Notturno hebben we nooit gespeeld, wel hebben we maandenlang geploeterd op het grote Trio in Es.
En dan na de pauze alleen nog Mozart.
Al een tijd lang liep ik met plannen rond om voor Domestica een programma met teksten over Mozart als vrijmetselaar samen te stellen. Iedereen kent natuurlijk zijn muziek waarin duidelijk naar het gedachtegoed verwezen wordt, zoals Die Zauberflöte en de Maurerische Trauermusik, maar ik ben ervan overtuigd dat ook in veel van zijn kamermuziek maconnieke elementen verwerkt of verborgen zitten. Ik was er nog niet zo ver mee, maar het Strijkkwintet in D was een mogelijke bouwsteen voor dat programma. Een veel voor de hand liggender kandidaat was natuurlijk dat Adagio in Bes, KV 411, maar die muziek ontdekte ik pas, bij toeval, toen ik voor dit programma mijn stapels bladmuziek ging doorspitten.
Ik schreef het al in mijn Intrada-column: ooit gekregen in mijn conservatorium-jaren van mijn theorieleraar, Ruud Koumans. Nooit meer naar omgekeken en nu toevallig teruggevonden.
Nog toevalliger was het moment, een paar weken geleden, dat we het stuk de eerste keer gingen spelen: enkele dagen daarvoor was hij overleden. Hij had goed werk geleverd.
De vorm van het Adagio voor 2 klarinetten en 3 bassethoorns wijst in de richting van ceremoniële muziek, gecomponeerd voor Mozarts logebroeder klarinettist Anton Stadler. Dat zal zeker tijdens bijeenkomsten gespeeld zijn. En het motief waar de derde bassethoorn mee opent, in onze bewerking de cellopartij, is melodisch en ritmisch gelijk aan de opening van het kwintet in D! Voor mij een aanwijzing dat ook het kwintet, of delen daarvan, een maconnieke lading heeft.
Door de bewerking is het mogelijk beide werken in een zelfde programma te combineren.
En daar wordt ik gelukkig van.

Tot zover een aantal details van de keuzes, die, toegegeven, niet allemaal vooraf zijn meegewogen.
Soms zie je later verbanden die je niet zo bedoeld had, maar eigenlijk wel goed uitkomen.
Uiteindelijk gaat het om de ervaring tijdens het concert. Dan moet het werken.
En daar valt, een volgende keer, ook nog wel wat over te zeggen.