zaterdag 19 december 2015

Cadens

De cadens is in het klassieke soloconcert altijd een bijzonder moment.
Doorgaans aan het eind van het eerste deel, soms ook de andere delen, als alles gezegd is.
De solist krijgt ruim de gelegenheid iets van zichzelf te laten horen, te improviseren, indruk te maken met bijzondere technieken, een actuele boodschap in eerder geschreven muziek verwerken.
Zo ongeveer moet het toch bedoeld zijn door Haydn, door Mozart, door Beethoven.
Hoewel die laatste alweer twijfelde aan de kundigheid van de pianisten die zijn concerten gingen uitvoeren. Op het moment dat duidelijk was dat hij zelf te doof was geworden om zijn stukken nog te spelen, componeerde hij voor elk van zijn pianoconcerten minstens één cadens.
Behalve voor het Vijfde pianoconcert. Dat opent met een paar virtuoze riedels, die uitgeschreven staan in de partituur.
Tegenwoordig zijn er maar weinig solisten die het aandurven een eigen cadens te presenteren, laat staan het ter plekke te improviseren.
Dat maakte het extra leuk dat Yevgeni Sudbin, de invallende pianosolist van vorige week, wel met een persoonlijke bijdrage kwam aan het eind van het eerste deel van Beethovens Eerste pianoconcert. Het was bepaald niet in de klassieke stijl van Beethoven, maar is dat erg? Zelfs aan de cadensen van de componist zelf hoor je dat ze van later datum zijn. Er zat in dit geval misschien wat veel Russische romantiek bij, soms zelfs richting Hollywood, maar van mij mag het.
Je zou ook meer de moderne kant op kunnen gaan.
In het essay van Gidon Kremer, waar ik de vorige keer al over schreef, zijn zinnige opmerkingen over het onderwerp te lezen. Hij beschouwt de cadens terecht als een apart item om de opnames van het Vioolconcert van Beethoven te beoordelen.
Hoewel de slotconclusie is dat geen van de uitvoeringen bevredigt, of misschien ook wel juist daarom, is zijn gedachtegang het lezen en overdenken waard.
In de huidige concertpraktijk is het nog steeds opvallend als een solist niet de cadenzen (1928) van Fritz Kreisler speelt. Op de een of andere manier zijn deze als favoriet boven komen drijven zodat ze voor de ervaren luisteraar al bijna bij het werk zelf horen.
Dat er al vanaf het moment dat Joseph Joachim het werk op zijn repertoire nam - zijn cadensen hoor je ook nog weleens - halverwege de 19e eeuw, menige cadens is geschreven, laat Ruggiero Ricci horen op een cd met 14 alternatieven. Hij is helaas net weer van youtube gehaald, maar een aardige opsomming is ook te vinden in deze blog
Gelukkig zijn er steeds meer violisten die een andere keus maken, een andere weg kiezen, waaronder Kremer zelf.
Hij was een van de eersten die de inmiddels ook beroemde cadens (1975) van Alfred Schnittke speelde en opnam. Schnittke citeert niet alleen uit menig 20e eeuws vioolconcert, maar laat ook de pauken driftig meespelen. Dit naar voorbeeld van Beethoven zelf, die voor zijn bewerking van het concert tot pianoconcert, opus 61a, een cadens had gecomponeerd.

Maar Kremer heeft zelf ook een versie gemaakt op basis van het voorbeeld van de meester zelf, niet alleen met pauken maar ook nog met een piano achter het podium! Hij is te horen op de opname met Harnoncourt (vanaf 18:12):
En onlangs gaf hij de componist Victor Kissine opdracht weer een nieuwe versie te schrijven, volgens Kremer de meest succesvolle poging om de noten van Beethoven naar de viool te vertalen.
Die zou ik graag willen horen.
Ik kan me niet voorstellen dat er collega's van Kremer zijn, die net zo veel variëren in de keuze van de cadensen, en er op die manier mee bezig blijven. En interessant om te lezen hoe verschillend dirigenten daarop reageren.
De cadens zou een brug moeten zijn, een brug tussen het werk van toen en de luisteraars van nu. En volgens Kremer is het werk van toen, het 'concerto of concertos' een wonder, vanwege de totale afwezigheid van onnodige, van overbodige noten. Dat aspect, dat hij ook in de late strijkkwartetten herkent, in de liederen van Schubert, de muziek van Webern, wordt voor hem las musicus en luisteraar steeds belangrijker.
Een spanningsveld met de meeste cadensen is onvermijdelijk.
Misschien had Beethoven een concert zonder moment voor een cadens moeten componeren.
Maar dat heeft hij niet gedaan, dus is het aan de huidige generatie violisten om daar een weg in te vinden. Een keuze voor Kreisler is dan misschien inmiddels wel te makkelijk.  

Joshua Bell heeft dat probleem niet met het Vioolconcert van Tsjaikovski, dat deze week gaat.
Dat stuk is veel meer gericht op virtuositeit en epateren en de componist heeft zelf voor een cadens gezorgd.
De volgende kans die we krijgen is vermoedelijk in februari als Leonidas Kavakos een Vioolconcert van Mozart speelt. En daar verwacht ik mooie dingen van.

maandag 7 december 2015

Gidon en Beethoven

Het gebeurt niet vaak dat uitvoerenden zo uitvoerig ingaan op de muziek die ze spelen.
Ook al wordt het wel steeds gebruikelijker dat musici bij concerten ook een praatje houden, om iets te vertellen over het programma en op die manier al contact met de luisteraar te maken.

Dat is uiteraard ook een van de doelstellingen van de serie Core Classics bij het Philharmonisch.
Donderdagavond waren dirigent Stéphane Denève en organist Olivier Latry de sprekers die met gastheer Floris Don het gesprek aangingen over Poulenc en Saint-Saëns. Twee Fransen die aanstekelijk over de muziek konden vertellen, in het Engels uiteraard, en, en passant, duidelijk maakten hoe je de componistennamen toch echt moet uitspreken.
De 'en' van Poulenc klinkt dan niet als de 'en' van 'en passant', maar als de 'ain' van Saint-Saëns, wat dan weer met een hoorbare slot-'s' moet klinken.
Wat mij is bijgebleven zijn de twee gezichten van het Poulenc in zijn Orgelconcert, die bij Denève zijn terug te voeren op twee dramatische ervaringen in de periode dat hij het stuk componeerde.
Een goede vriend overleed bij een auto-ongeluk en de componist zelf kreeg een intense religieuze ervaring bij de zwarte madonna van Rocamadour.
Schrijver Abdelkader Benali kwam uit bij de oorlogsdreiging van de nazi's in de late jaren '30, die het van nature luchtige karakter van Poulencs muziek, donkerder heeft gekleurd.
Al met al redenen om het voor mij toch wat onschuldig klinkende werk serieuzer te beluisteren.
Heerlijke muziek overigens, daar niet van.

Maar daar doelde ik niet op met mijn aanhef.
Afgelopen week trof ik op internet een uitgebreid essay van violist Gidon Kremer, met als titel Searching for Ludwig.
Met zo'n titel en zo'n auteur ben ik meteen getriggerd.
Uiteindelijk zijn we toch allemaal, als klassieke muzikanten, voortdurend op zoek naar de grote componisten, naar wat hun muziek zo bijzonder maakt.
En dus hoe je die muziek het beste tot zijn recht kunt laten komen.
En dan staat Beethoven wel hoog op mijn lijstje.
Kremer is, wat mij betreft, een van de meest interessante musici van zijn generatie, die met zijn spel, zijn repertoire en zijn optredens op zijn zoektochten veel spannende ontdekkingen heeft gedaan.
Niet altijd kan ik hem volgen, soms gaat hij mij te ver, voelt het voor mij te gezocht.
Zoals de vioolconcerten van Mozart met Harnoncourt.
Overigens zelf ook een belangrijk muzikaal denker, die net deze week zijn definitieve afscheid van het podium heeft aangekondigd.
Hij heeft na zoveel jaar zijn rust verdiend maar het is een droevig moment.
Harnoncourt heeft baanbrekende teksten over muziek geschreven, maar ook Kremer blijkt de kunst van het woord te verstaan. Zoals hij zelf aangeeft is het een heel persoonlijk verhaal geworden.
Aanleiding was de vraag van de redactie van een tijdschrift om uit een lijst van tien historische opnames zijn favoriet te kiezen en dat te motiveren.
En dat doet hij uitgebreid en met tal van opzienbarende observaties.
Ik kan iedereen aanraden het eens te lezen.
Niet alleen de liefhebbers van historische opnames, zoals ik.

Als ik overal op in zou gaan wat bij mij reacties oproept zou dit verhaal te lang worden, maar laat ik er een paar uithalen. Misschien komt er nog een vervolg.
Op zich is het bijzonder dat een violist, die al drie officiële opnames van het stuk op zijn naam heeft staan, uitvoeringen van anderen gaat beoordelen. Hij moet ook sterk getwijfeld hebben of hij het wel zou doen. Dat ze uit een andere tijd komen maakt het natuurlijk wel iets makkelijker. Opvallendste afwezige is dan misschien ook wel zijn leraar David Oistrach.
Maar het gaat hem niet in de eerste plaats om de solist.
Zijn eerste criterium is 'partnership'.
De dirigent, als er een voor het orkest staat, heeft natuurlijk een groot aandeel in het resultaat.
Voordat de solist zijn eerste noot speelt zijn er al heel wat minuten voorbij.
Kremer zoekt natuurlijk naar de mooiste balans, de beste dialoog tussen beide en noemt voorbeelden waarbij ofwel de dirigent zich te dienend opstelt of de solist teveel initiatief naar zich toetrekt.
Wij merken dat in onze orkestpraktijk ook voortdurend.
Het kan een voordeel zijn als dirigent en solist het betreffende stuk al eens samen hebben gedaan.
Zo niet dan hoop je dat ze daar voor de eerste repetitie al over gecommuniceerd hebben.
Het is misschien niet noodzakelijk, maar het scheelt wel vaak tijd en de repetitie effectiever.
Mooi hoe Kremer vervolgens via wederzijds respect komt bij de durf en de ruimte om onverwachte gezichtspunten te onderzoeken.
De lp die bij mij op de draaitafel lag was de combinatie Menuhin-Furtwängler. Niet de live-opname van zijn lijst uit Berlijn, 1947, maar een opname van een maand eerder uit Luzern. Maar zo vlak na de oorlog in beide gevallen onder het licht van de verzoening. Ik kan er nog steeds graag en gefascineerd naar luisteren.
Bij Kremer valt hij af als hij het citerium tempo introduceert; te langzaam, zoals meer uitvoeringen in die tijd. Mensen als Harnoncourt hebben de ervaring van tempo voor het huidige publiek sterk beïnvloed, en maakt dat de opname van Heifetz met Toscanini in dat opzicht modern klinkt.
Binnenkort verder over het Vioolconcert.
Bij ons staat deze week het Eerste pianoconcert op het programma.
Ook met een veelbelovende samenwerking.
Kochanovski (over de uitspraak van de 'ch' zijn we het nog niet eens) en Abduraimov hebben tijdens het laatste Gergiev Festival de Paganini-Rapsodie met ons ingestudeerd die Abduraimov vervolgens op een indrukwekkende manier, ongelooflijk kleurrijk, met Gergiev heeft uitgevoerd.
Nu kan Kochanovski ook aan ons publiek tonen wat hij waard is.
Het is een Beethoven-concert dat we niet zo vaak spelen, en ik verheug me hier zeer op.
Ter voorbereiding een beroemde opname van een gouden combinatie, Benedetti Michelangeli en Giulini. Misschien ook ouderwets naar de smaak van Kremer, maar heerlijk expressief en sterk van karakter. En wat een beheersing van het klavier:







dinsdag 24 november 2015

My favorite things

Als ik moet kiezen tussen opera en musical is de keus voor mij niet moeilijk.
Er zijn een aantal opera's die voor mij behoren tot de absolute hoogtepunten uit de muziekliteratuur.
En mijn laatste bezoek aan DNO, waar ze deze week nog de Dialogues des Carmélites spelen heeft een diepe indruk op mij achtergelaten. Dirigent Denève en componist Poulenc zijn binnenkort overigens ook bij ons in de Doelen te bewonderen.
Maar toch was het afgelopen week de musical die won.
Die een paar gevoelige snaren heeft weten te raken.
Mijn ervaring met musical is beperkt.
Alleen Soldaat van Oranje heb ik in het theater gezien.
Van de muziek herinner ik me weinig meer, maar de techniek eromheen en de manier waarop het verhaal verteld werd maakten indruk.
En het commerciële succes, waarmee ze nog steeds dagelijks volle zalen trekken, 'al vijf jaar uitverkocht' meldt de website, dwingt bewondering en respect af.
Op televisie heb ik natuurlijk wel films als The sound of music, Marry Poppins en West Side Story kunnen bewonderen, maar dan bekijk je het toch van een afstand.
Mooie herinneringen heb ik aan de musicals waarmee onze kinderen afscheid namen van de basisschool. Onbenullige verhaaltjes meestal, maar altijd weer hartverwarmend om ze met zijn allen bezig te zien en te horen.
Maar dat hield niet op toen ze naar de middelbare school gingen.
Afgelopen week waren ze er druk mee. Het beroemde verhaal over de familie von Trapp, dit keer. Alle drie, de oudste inmiddels als oud-leerling, die een 35-mansorkest heeft kunnen organiseren. En dat is voor een musical best veel, heb ik inmiddels begrepen. Een docent Engels is de drijvende kracht achter het tweejaarlijkse evenement, wat na de verbouwing van de aula, tegenwoordig in een echt theater plaatsvindt.
En voor elke rol zijn minstens twee spelers beschikbaar, waaronder dit keer zelfs een verrassende koninklijke bijdrage, van een meer dan acceptabel niveau. Dan ga ik graag twee keer in de zaal zitten.
Vaker kon ook niet, want we hadden in Rotterdam zelf onze musical-week. Best of musical and opera heette het, maar de opera kwam er wat bekaaid vanaf. Op zich was dat niet zo erg, want je kunt misschien beter een opera-zanger musical laten zingen dan andersom. De combinatie was wel intrigerend, maar de mooiste momenten waren wel de nummers waarin men deed waar men goed in is. En dan maakt Simone Kleinsma indruk als vakvrouw in uiteenlopend repertoire, gedeeltelijk zelfs in het Nederlands gezongen. Maar dat geldt zeker ook voor Karin Strobos, met niet alleen een prachtige stem maar ook een overtuigend acteertalent, die als dronken diva in Ah! Quel diner van Offenbach de hele zaal plat kreeg. We hebben nog meegemaakt dat ze in mocht vallen als Octavian bij Der Rosenkavalier (2011) van DNO met Simon Rattle, en is inmiddels het stadium van belofte ruimschoots gepasseerd.
Niets ten nadele van de andere solisten overigens, die allemaal hun eigen kwaliteiten ten toon spreidden. Gezamenlijk deden ze dat, nog aangevuld met talent van Codarts, in dat bekende ensemblenummer uit Les Miserables: One day more. Heel effectief als afsluiting van het programma, zoals het ook ooit prima werkte in de schoolmusical:
Dat heeft die (andere) meneer Schönberg toch wel goed begrepen.
Van mij mogen we dit soort programma's vaker doen.
Niet direct ons repertoire, maar goed om dat genre af en toe te spelen, voor zover het bij de klank van een symfonieorkest past. En met zoveel strijkers ook voor de musicalsterren een bijzondere ervaring.
En uiteindelijk is een van de grootste succesnummers van jazz-legende John Coltrane ook slechts een bewerking van een slimme musical-hit: My favorite things.

maandag 26 oktober 2015

Een of twee

Je zou kunnen denken dat als een componist een pianoconcert schrijft, of een vioolconcert, dat dat bij de eerste keer nog niet de allerbeste resultaten oplevert.
Een tweede werk in het genre kan profiteren van de ervaringen inmiddels opgedaan en van een grotere rijpheid van de kunstenaar. Maar opvallend vaak blijkt juist die eersteling het grootste succes te blijven en daarmee ook het meest gespeeld.
Dat geldt niet voor de concerten van Mozart of Beethoven en Brahms waarschijnlijk ook niet.
Maar zeker wel bij bijvoorbeeld Tsjaikovsky, bij Bruch, bij Paganini.
Een bijzonder geval is Sjostakovitsj.
Voor zichzelf, briljant pianist, schreef hij als twintiger een Concert voor piano, trompet en strijkers, zijn Eerste pianoconcert (1933). Een stuk vol humor, knipogen en citaten. En vaak uitgevoerd.
Veel later schreef hij nog een Tweede pianoconcert (1957) voor zijn zoon. Ook een lichtvoetig stuk, maar zelden gespeeld.
Voor meesterviolist David Oistrach componeerde hij een concert in de eerste na-oorlogse jaren, toen hij geëerd werd als misschien wel de beroemdste levende componist ter wereld. Maar nog voor het stuk voltooid was viel hij in ongenade bij het sovjet-regime en verdween de partituur, met opusnummer 77 (hetzelfde nummer als het Vioolconcert van Brahms), in een la. In 1955, Stalin is dan twee jaar dood, speelt Oistrach de wereldpremiere van het Vioolconcert, inmiddels opus 99. Vooral de laatste tijd begint het werk steeds meer een hoeksteen van het vaste repertoire te vormen.
Dat geldt nog niet voor het Tweede vioolconcert, dat Sjostakovitsj in 1967 componeerde voor de zestigste verjaardag van Oistrach. Misschien nog een paar jaar wachten.
En dan de celloconcerten.
Rostropovitsj was de inspiratiebron.
Of toch op zijn minst de garantie dat er een overtuigende weergave te horen zou zijn.
Toch was dat voor Slava zelf nog niet duidelijk, tot het moment dat Sjostakovitsj hem belde, in 1959, en vroeg of hij het Concert aan hem mocht opdragen.
Na vier dagen kon hij het stuk uit zijn hoofd spelen.
Nog nooit had hij zoveel uren per dag gestudeerd, aldus zijn eigen verhaal.
En, meer nog dan het Vioolconcert en het Pianoconcert is dit onderdeel van het ijzeren repertoire geworden.
Terecht, maar zelf heb ik altijd een voorkeur voor het Tweede celloconcert (1966) gehad.
Ook dat concert is meer geliefd en gehoord dan de broer en zus voor piano en voor viool, maar heeft nog niet de plek die het verdient.
Misschien is het iets minder toegankelijk, biedt het de solist minder kansen te schitteren, ik weet het niet. Het mist weliswaar de ironie van de opening van het Eerste, maar duikt daarentegen meteen in een sjostakoviaanse monoloog vol diepte, vol treurnis, zonder uitweg.
Zingen op de lage c-snaar.
Vergelijkbaar met die prachtige Tiende symfonie.
En later komen ook de ironie, de cliché's en de citaten met al hun zeggingskracht.
Maar met zo'n opening weet je meteen waar je aan toe bent.
En het maakt gebruik van het lage register wat bij soloconcerten nog weleens ontzien wordt, maar wat zo essentieel is voor het karakter van de cello.

Mijn voorliefde zal ook wel bepaald zijn door de plaat die ik in mijn jeugd kreeg.
Zo'n mooie hoes van DGG, het gele label, met Rostropovich en Ozawa:

Grijsgedraaid heet dat dan.
En van knipogen, citaten, anachronismen had ik nog geen idee.
Maar ik weet mij inmiddels gesteund in mijn oordeel door biograaf Krzystof Meyer, die schrijft:
In april verbleef hij in een sanatorium op de Krim en schreef daar in zeer korte tijd zijn Tweede celloconcert - misschien het beste van zijn instrumentale concerten.
Hij beschouwt het ook meer in de lijn van de symfonieën: sterke cantabiliteit, grote spanningsbogen, vitaliteit en motoriek, en de humoristische en groteske elementen.
Bij dat laatste hoort natuurlijk ook het curieuze slagwerk-effect aan het slot, dat hij al veel eerder in zijn Vierde en later weer in zijn Vijftiende symfonie zou gebruiken.
Er doen verschillende theorieën over de ronde.
Een associatie met marionetten en mechanische poppetjes, waar de componist erg van hield, wordt wel genoemd. Dirigent Temirkanov noemt het wegtikken van de tijd en daarmee verbonden de angst voor de dood. Sjostakovistj had ook een bijzondere belangstelling voor klokken. Roshdestvensky denkt eerder aan de gevangenen, die communiceren door te tikken op de buizen van de verwarming.
Een verwijzing naar de apparatuur van de hartbewaking in een ziekenhuis heb ik ook weleens ergens gelezen. Aan de componist zelf kunnen we het niet meer vragen.
Gewoon maar luisteren:
Ik ben blij dat we deze week dat Tweede celloconcert weer eens spelen.
En met een van de best mogelijke vertolkers: Truls Mørk
Om te laten horen dat een tweede niet minder goed is dan een eerste.
Vrijdag en zondag in de Doelen.

zaterdag 17 oktober 2015

Vogelgeluiden

Wie van het fluiten van vogels houdt hoeft niet per se naar de Biesbosch.
Ook de Doelen is deze week een goeie plek. Na het Rotterdamse geluid van Pijper en Wagemans volgen, naadloos, twee programma's vol vogelgeluiden.
Al op zondag klinkt Le quattro stagioni van Vivaldi, als begin van een nieuwe serie op de zondagochtend getiteld Rise and Shine.
Niet alleen een nieuwe serie, maar ook het debuut van concertmeester Marieke Blankestijn als soliste en muzikaal leider van het orkest.

Dat belooft een breed palet aan muzikale klanken uit haar viool, virtuoos vuurwerk en intieme lyriek, maar, en daar gaat het nu even om, ook verschillende vogelgeluiden.
Dat begint al in het eerste deel van de Lente.
Canto de gl'Vcelli en Canto de gl'Augelli staat er in de partituur:
Wat voor vogels het zijn kan ik er niet uit opmaken (vanaf 1:30).

Bij de zomer wordt dat duidelijker als Vivaldi Il Cucco (1:26) benoemt.
Later komen nog La Tortorella (tortelduif, 2:21)en Il Gardellino (distelvink, 2:41).
Bij Janine Jansen hoor je ook hoe dicht ze bij de klank van de vogel wil komen. Meer dan veel anderen, die meer vasthouden aan de traditionele vioolklank, al dan niet in barokstemming. Ik ben benieuwd welke richting Marieke hierbij kiest.

Het meest voor de hand liggende instrument voor het nabootsen van een vogel is toch wel de fluit.
Geen wonder dat Beethoven die uitkiest voor zijn nachtegaal, aan het slot van het langzame deel van de Pastorale. Maar de nachtegaal is niet alleen. Bij de beek zitten ook nog een kwartel en twee koekoeken in de boom, dus de hobo en de klarinetten mogen ook mee doen.
Waar Vivaldi aan een enkele viool genoeg heeft, zet Beethoven vier houtblazers aan het werk.
Maar ze zullen verbaasd zijn geweest, op die ijskoude winteravond in 1808, want zo gebruikelijk is het niet om met een orkest de dierenwereld na te bootsen (12:26):
Deze Beethoven wordt donderdag en vrijdag gecombineerd met Das Lied von der Erde van Mahler.
En laat het in klank omzetten van de natuur maar aan Mahler over.
Vogels komen veelvuldig aan bod, vanaf de koekoek in de inleiding van zijn Eerste tot de laatste tekenen van leven op de Dag des Oordeels, vlak voor de magische inzet van het koor in de Tweede,
En natuurlijk ontbreekt het niet in de ode aan de aarde en het leven op die wereldbol.
Vooral in het vijfde lied, Der Trunkene im Frühling, waarin de Chinese dichter een vogel instemmend laat antwoorden op de vraag van een ontwakende dronkelap of het al lente is.
Horch! (1:50):
Een fluit, een piccolo zelfs, klinkt.
Maar ook een solo-viool.
Welke zou de vogel zijn?

Ook in het ongelooflijke laatste lied, Abschied, komen vogels ter sprake, maar inmiddels zwijgen ze:
Die Vögel hocken still in ihren Zweigen. Die Welt schläft ein. (8:44)


Toch kun je ze in de muziek horen. Niet alleen de fluit, de piccolo en wat mij betreft ook de hobo.
En de grote recitatieven die de solofluit daarna en al eerder in het deel (1:30) zijn voor mij ook vogels. De geluiden die klinken als het avond wordt.

Je zult maar fluitist in een orkest zijn en niet van vogels houden!

woensdag 14 oktober 2015

Rotterdams

Het was een geslaagde reis, de trip naar Tsjechië en Slowakije.
Geslaagd in de zin van: goede concerten.
Geslaagd in de samenwerking met een dirigent die we nog niet kenden.
De naam van Cristian Macelaru zong al langer rond als talentvol, en Yannick kent hem goed van zijn werk in Philadelphia. Nu weten wij ook wie hij is.
We konden als musici tijdens deze reis ook nader kennismaken en banden verstevigen met de leden van het Gilde, een businessclub die ons orkest dus niet alleen financieel steunt. Ze vormden beide avonden ook een enthousiast deel van ons publiek en ontvingen de Nederlandse ambassadeurs in Tsjechië en Slowakije in hun midden.
Waarmee onze betekenis in het buitenland ook wordt onderstreept.
Maar wat voor de meesten van ons buitenland is is dat niet voor collega Veronika Lénártová.
Zij komt uit Bratislava en heeft zich ingespannen de stad aan ons voor te stellen.
Ook haar familie speelde daarbij nog een actieve rol.
Het komt wel vaker voor dat we het geboorteland van een collega bezoeken en eigenlijk altijd draagt dat bij om zo iemand beter te kunnen plaatsen. In het orkest worden we één gemeenschap, maar ieder bewaart zijn specifieke afkomst en achtergrond.
En je leert nog eens wat. Want ik wist niet dat Hummel uit Bratislava kwam.
Janácek associeerde ik nog wel met Brno, maar als je dan Moravische liederen op straat hoort zingen en spelen komt het toch weer in een ander licht te staan.
Daar kun je als Nederlanders alleen maar jaloers op zijn.
Op de Lijnbaan klinken geen Oud-Hollandse volksliederen.
Wel een Rotterdams geluid komende vrijdag in de Doelen.
Willem Pijper en zijn Derde symfonie.
In de tijd van Eduard Flipse was dat een van de succesnummers van ons orkest en Reinbert de Leeuw herinnerde zich het Concertgebouworkest met Pierre Monteux.
Toen, in de vijftiger jaren, gold Pijper als grootste Nederlandse componist.
Nu horen we te zelden zijn muziek, zeker als het allemaal van de kwaliteit is van deze Derde.
Energieke en frisse muziek met mooie klankcombinaties, is mijn eerste indruk.
Daarnaast spelen we nog een effectief stuk van Peter Jan Wagemans, waarbij ook ander geluid uit de luidsprekers komt en een briljante, humoristische flirt met Beethoven van John Adams.
Geen Rotterdammer, maar in zijn jonge jaren al veel gespeeld door Edo de Waart, dus die hoort er wel een beetje bij. Bovendien wordt de viervoudige solo-partij gespeeld door het Doelen Kwartet, die zich met een bewonderenswaardige moed op de waanzinnig virtuoze partituur storten.
Nu maar zorgen dat wij dat ook nog bij kunnen houden.
Komen dus, als je vrijdag iets bijzonders wil horen!

woensdag 7 oktober 2015

Symfonie?

Zijn er eigenlijk regels waaraan een stuk moet voldoen om een symfonie te kunnen heten?
Een meerdelig, bij voorkeur vierdelig, werk voor groot orkest, zonder literaire inhoud?
Misschien moet ik er niet aan beginnen. De meeste pogingen, ook op internet, sneuvelen doorgaans in schoonheid.
Wat zegt 'woorden.org': meerdelig muziekwerk voor een groot orkest zonder solisten. Ze noemen als voorbeeld de Negende van Beethoven. Maar als er één werk als schuldige kan worden aangewezen voor het in de war sturen, benevelen van de definitie, dan is het deze koorsymfonie. Vier (vocale) solisten staan er in de partituur, O Freunde, nicht diese Töne!.
Wikipedia begint bij de wortels: Een symfonie (Grieks: σύν sum = "samen, met", en φωνή fonie = "klank, geluid", letterlijk: "samenklank") is een muziekstuk dat door een aantal instrumenten tegelijk wordt gespeeld.
Dat lijkt me een veilige invalshoek, maar waarmee je nog erg weinig zegt. En de Sinfonieen van J.S.Bach, voor klavier solo, moeten we dan maar even buiten beschouwing laten.
Eigenlijk heb je er dus niet zo veel aan, als je het niet verbindt met een componist.
En zelfs bij een enkele componist kunnen nog werelden van verschil bestaan. Zoals bij Mozart, van wie we vorige week zijn Veertigste symfonie speelden. Vergelijk die eens met de Vierde.
Geschreven op negenjarige leeftijd in Londen, op reis met zijn vader en zusje. Of misschien, we weten het niet, wel een paar maanden later in Den Haag.
Bijna 25 jaar scheiden deze symfonieën, maar het lijken wel verschillende genres:
En hoe moet je het genre dan aan je publiek uitleggen?
Een nieuw publiek, gedeeltelijk althans, in een nieuwe serie.
Want de Core Classics is bedoeld om de centrale werken uit ons repertoire te presenteren aan mensen die er nog niet, of voor hun gevoel onvoldoende, bekend mee zijn en er meer over willen weten. 
En ook voor de mensen die niet een hele avond aan een concert inclusief pauze willen besteden maar een enkel groot werk voldoende vinden. Die kunnen een uur later komen en het voorprogramma aan zich voorbij laten gaan.
Afgelopen donderdag was de aftrap met de Vierde van Mahler.
Zo te zien wilden weinigen zich de eerste helft laten ontnemen, want het zat al goed vol om acht uur, met ook een verheugend aantal jongere mensen. Een aangename mix van trouw publiek en nieuwsgierige consumenten.
Ik weet niet zeker hoeveel wijzer ze zijn geworden over de Vierde. Slagwerker Ronald Ent demonstreerde de sleebelletjes, waarmee de symfonie op zeer originele wijze opent.
Maar we kunnen ons toch moeilijk meer voorstellen hoe het eerste Weense publiek zich destijds beledigd en bij de neus genomen voelde. Marieke Blankestein liet horen waarom ze voor het tweede deel een extra, verstemde, viool op het podium moet hebben, maar dat heb ik moeten missen want de cellogroep werd ook ingezet. Het begin van het hemelse langzame deel mochten we spelen, om te laten horen hoe verschillend je daarmee om kunt gaan.
Een kijkje in de keuken, dus.
En misschien ook wel een goede voorbereiding om de inhoud van een grote symfonie als Mahlers Vierde te kunnen verteren en waarderen.
Een extra attractie was de app Wolfgang.
Publiek krijgt dan tijdens het luisteren naar de muziek informatie die verband houdt met wat op dat moment klinkt. Het was niet de eerste keer, maar vanaf nu wel vast onderdeel van de serie.
Ik zou graag een keer ervaren hoe dat werkt, als ik een keer vrij ben, maar hoorde positieve geluiden.
Het vestigt aandacht op zaken die anders aan de aandacht ontsnappen.
Je moet er natuurlijk wel voor kiezen om je door iemand anders te laten leiden, zoals bij een tentoonstelling in een museum, maar als het de luisterervaring verrijkt of intensiveert, lijkt me dat geen bezwaar.

Het zal de vraag niet beantwoord hebben wat een symfonie eigenlijk is.
Daarvoor moet je er gewoon veel gespeeld of gehoord hebben.
Deze week de Tweede van Sibelius.
Die gaat mee op reis naar Brno en Bratislava.
En komt later ook nog terug in Core Classics.
Dan wordt in de toelichting misschien vermeld dat Sibelius en Mahler het helemaal niet eens waren over wat een symfonie nu eigenlijk is. Maar dat is voor een volgende keer.

woensdag 23 september 2015

Instrumentaal oratorium

Het gebeurt niet vaak dat er nog iets nieuws gemeld wordt over bekende meesterwerken als de laatste drie symfonieën van Mozart. Toch is het dirigent Nikolaus Harnoncourt enige jaren geleden gelukt.
Hij poneerde de theorie dat het drietal werken door de componist bedoeld was als één stuk, als een enorm instrumentaal oratorium, mogelijk geïnspireerd door Die Auferstehung und Himmelfahrt Jesu van C.P.E.Bach, die Mozart enige maanden eerder gedirigeerd had.
Die verbinding met dat oratorium kan ik niet helemaal volgen, maar het voordeel van een musicus boven een musicoloog is dat hij de praktijk kan laten horen.
Er is vorig jaar een cd uitgebracht en op Youtube is een live-opname te vinden, zodat iedereen kan meeluisteren.
Het gaat dan natuurlijk vooral om de aansluitingen, zoals het begin van het eerste deel van de 40e symfonie, dat nu het vijfde deel van het 'oratorium' is geworden (32:32):
Ik moet zeggen dat ik wel een fan ben van Harnoncourt, en dankbaar voor wat hij in de loop der jaren teweeg heeft gebracht, ook bij andere musici. Ik heb al zijn Mozart-opera's bij DNO gehoord, met Cosi fan tutte als mooiste herinnering, en lees nog regelmatig in de teksten over muziek die van hem verschenen zijn, maar bij dit experiment haak ik af.
Ik ga zeker nog een keer de argumentatie van hem opzoeken. Toch is voor mij het mysterie rond dit drietal symfonieën hiermee niet opgelost.
Want waarom hij ze geschreven heeft en wanneer ze uitgevoerd zijn weten we eigenlijk niet. Als de data op de manuscripten kloppen zijn ze binnen enkele weken in de zomer van 1788 gecomponeerd. Kort daarna ging Mozart op reis, naar Noord-Duitsland. Daar zouden ze, of een enkele, uitgevoerd kunnen zijn. Hij had later in het jaar nog abonnementsconcerten gepland, maar die zijn niet doorgegaan. Het kan ook zijn dat deze symfonie is uitgevoerd door Salieri (voor wie hem niet kent, de beruchte tegenspeler van Wolffi in Amadeus) op een concert in Wenen, een half jaar voordat Mozart overleed.
Zeker is het het niet dat Mozart zijn symfonieën ooit gehoord heeft, maar waarschijnlijk is het wel.
Zeker de Veertigste waarvoor hij nog in 1791 een nieuwe versie met klarinetten maakte.
De vergelijking van de versies, die beide nog gespeeld worden, biedt interessant studiemateriaal.

Evenals de hele symfonie overigens, die in meerdere opzichten absoluut uniek is.
Het begin bijvoorbeeld, waar eerst de begeleiding wordt neergezet, een soort raderwerk in de altviolen, voordat het thema begint. Het meest merkwaardige is nog dat elke keer dat het thema terugkeert de begeleiding pas na anderhalve maat inzet. Die melodie, inmiddels veel gebruikt als ringtone, valt in zijn tijd volkomen uit de toon als opening van een serieus te nemen symfonie. Die moet met een statement beginnen, een stevig accoord om het publiek wakker te schudden, zoals dat bij 39 en 41 het geval is. Deze symfonie maakt de indruk alsof het al enige tijd bezig is.
Dat pleit misschien voor de theorie van Harnoncourt. Ja, zelfs het eerste accoord past, met enige goede wil, nog in de toonsoort van de finale van nummer 39 en je zou beide delen in eenzelfde tempo kunnen spelen. Bovendien staat het tweede deel staat al weer in Es groot.
Maar g mineur is geen Es majeur.
G mineur is een belangrijke, betekenisvolle toonsoort bij Mozart.
Het is de enige mineur toonsoort die hij voor zijn symfonieën kiest, nummer 25 uit 1773 en deze voorlaatste.
Het is ook de toonsoort van een van zijn mooiste strijkkwintetten (ook gecomponeerd in combinatie met een volgende in C) en zijn eerste pianokwartet (waar nog een in Es op volgt).
Wat zo'n componist bij een toonsoort denkt en voelt is een interessante vraag.
Bij Mozart zijn de opera's altijd een welkome referentie, en dan is het beroemdste en meest uitgesproken voorbeeld Pamina's aria uit Die Zauberflöte: Ach, ich fühl's. Het is het moment dat ze ten einde raad is en een einde aan haar leven wil maken. Het is een triest en een aangrijpend moment, en dat drukt deze toonsoort uit.
Het is nu niet zo makkelijk in te voelen hoe het publiek, dat zich daar destijds veel meer van bewust dan tegenwoordig, zo'n toonsoort toen ervoer. Maar het zal ook voor de musici een enerverend avontuur geweest zijn, zoals Mozart vooral in de hoekdelen van de ene toonsoort naar de andere moduleert en zo door hele verre streken reist.
Iets daarvan wordt duidelijk bij het beluisteren van de aflevering in de verhelderende BBC-radioserie Discovering Music over deze symfonie.
Nog in 1804  laten kenners blijken moeite te hebben met de moderne elementen in dez muziek,
terwijl vriend, collega en vrijmetselaarsbroeder Joseph Haydn er zeker met bewondering naar heeft geluisterd. Niet voor niets citeert hij in zijn Jahreszeiten (1801) het langzame deel van Mozart. De aria in de Winter, Erblicke hier, betörter Mensch., staat in dezelfde toonsoort en Mozart klinkt (1:41) nadat Simon heeft gezongen Verblühet ist dein kurzer Lenz, erschöpfet deines Sommers Kraft.

Ik kan me voorstellen dat de oude Haydn hier aan het korte en vruchtbare leven van Mozart heeft gedacht, die toen alweer bijna tien jaar dood was.
Zo heeft het toch nog een plek gekregen in een vocaal oratorium, niet over wederopstanding en hemelvaart, maar over het Oostenrijkse boerenleven tijdens de vier seizoenen.
En wij spelen deze week gewoon weer eens de Veertigste symfonie drie keer in de Doelen.

zaterdag 19 september 2015

Tandenstoker

Was het Gergiev Festival een succes?
Ik denk het wel.
Je kunt daar op verschillende manieren naar kijken, maar de concerten die ik heb meegemaakt waren zeker feestelijk, bijzonder en zeer druk bezocht.
Het was alweer de twintigste editie van het Festival, dat op deze manier haar bestaansrecht bewijst.
Het was het festival dat afscheid nam van haar directeur en van haar bestuursvoorzitter.
Sylvia Toth is vele jaren lang aan het orkest en het festival verbonden geweest, in beide gevallen als bestuursvoorzitter, en heeft achter de schermen veel werk voor ons verricht. Voor haar afscheid van het orkest kreeg ze destijds een pianoconcert van Turnadge, dat Yannick enige jaren geleden gedirigeerd heeft.
Deze keer heeft het orkest een fonds opgericht, onder haar naam, voor het verstrekken van compositieopdrachten, het Sylvia Tóth Compositiefonds. Een mooi en terecht gebaar.
Her schept verplichtingen.
Ook van Hans Waege werd afscheid genomen, officieel als directeur van het Gergiev Festival, maar natuurlijk, verlaat, ook nog van het orkest. Wij hebben hem daar leren kennen als een keiharde werker met visie. Het is triest dat dat zo fout is gelopen. Hij sprak in zijn speech tijdens een druk bezochte receptie, waar hij de Erasmusspeld kreeg opgespeld, over een Grieks drama. Er staan hem zeker weer nieuwe uitdagingen te wachten.
Het was natuurlijk het festival van de Russische pianisten.
Vijf verschillende virtuozen, zeer uiteenlopend van speelstijl, die ook nog de gelegenheid kregen te schitteren in een toegift. Dat is voor ons altijd raden naar componist en werk, dat meestal niet wordt aangekondigd. In dit geval had het publiek bij een paar pianisten kunnen stemmen, dus was de keuze al bepaald. Ik ben benieuwd hoeveel mensen daar gebruik van hebben gemaakt, en wat het zegt over de smaak van de toehoorders.
Zonder een duidelijke voorkeur uit te spreken was ik erg onder de indruk van Behzod Abduraimov.
Hij voerde de Paganini-rapsodie uit, wat ook mijn favoriet onder de pianoconcerten is, dus dat kan meespelen. Maar ik ben blij dat hij in december alweer terugkomt met heel ander repertoire, een pianoconcert van Beethoven.
Het staat nog niet op de website van het orkest maar 11 en 12 december kunnen vast vrijgehouden worden.

Het was ook het festival waarin, misschien wel meer dan vorige keren, het orkest van het Mariinsky Theater grote indruk maakte. Sterk verjongd, ik herkende bij de cellogroep niemand van de keren dat we nog weleens gezamenlijk op het podium zaten, en met een prachtige homogene, expressieve klank. De strijkersgroep was in aantal redelijk bescheiden, maar dat was aan de balans niet te merken. Er werd door de heren niet in rokkostuum gespeeld, maar met zwart overhemd. Dat kan praktische redenen hebben, aangezien ze veel touren. Maar mogelijk is het ook gewoon wat ze in de orkestbak dragen, net als wij in de Stopera.
Het had wel tot gevolg - of was het de oorzaak? - dat ook Gergiev zich tot het zwarte overhemd bekeerd had. Onder een traditioneel rokkostuum, dat wel. en waarom ook niet?
Misschien draagt hij het deze weken ook wel in München, waar hij als chef-dirigent begint bij de Philharmoniker..
Ben dan ook benieuwd wat hij daar in zijn rechterhand heeft. Want dit was ook het festival waarbij de tandenstoker geduchte concurrentie kreeg van verschillende dirigeerstokken en potloden. Het was steeds weer anders. Ook de wapperende handen ontbraken natuurlijk niet.
Ik zou willen pleiten voor het eerherstel van de tandenstoker.
Gelukkig zijn ze nog in ruime mate voorradig in de nieuwe Doelen winkel, op passende wijze verpakt in een piano.



zondag 6 september 2015

Irresistible Rachmaninov

Bij het orkest zijn we al weer een paar weken aan de slag.
Potsdam, Veerhaven, Robeco.
Ook Domestica Rotterdam is alweer op stoom voor de opening van een nieuwe serie in de Laurenskerk: Vier!
Toch was er nog weinig aandrang om te schrijven.
Liever nog even blijven hangen in de loomheid van de toch wel wat erg warme zomer.
Maar inmiddels valt de regen met bakken uit de lucht en kondigt Rachmaninov zich aan.
Een Gergiev-Festival vol symfonieën en pianoconcerten.
Alle symfonieën?
Het Festival beweert het, en ik dacht het, maar het is niet helemaal waar.
De Tweede spelen we regelmatig, een meeslepend en populair werk, maar we mogen ons nu ook storten op de Derde en genieten van de Eerste, in de handen van onze Mariinsky-collega's.
Pas onlangs hoorde ik dat er ook nog een jeugd-symfonie bestaat, een eendelig werk uit 1891.
Hij was 18 jaar toen hij het schreef en kwam pas een paar jaar na zijn dood in de openbaarheid.
Het Hofstads jeugdorkest in Den Haag speelt het dit seizoen, maar niet in het Gergiev Festival.
En de pianoconcerten?
Alle vier op een dag, met louter topsolisten.
En de dirigent die je je bij dit repertoire wenst.
Dat kan een mooie vergelijking opleveren, een festival waardig.
En een veelkeurig beeld van de componist, die ook tot de meesterpianisten van zijn generatie gerekend mag worden en ook als dirigent zijn mannetje kon staan.
De Paganini-rhapsodie klinkt al op vrijdagavond.
Je zou kunnen zeggen dat het Vijfde pianoconcert ontbreekt, maar dat gaat dan om een bewerking van Alexander Warenberg van de Tweede symfonie. En dat stuk klinkt wel degelijk tijdens het festival.
Hij heeft ze allemaal, behalve dat laatste, zelf gespeeld en opgenomen. Hij was een fantastische pianist waar nog talloze opnames van te beluisteren zijn. Een uitvoerig overzicht is te vinden op internet.
Ik heb altijd met veel genoegen naar zijn opnames met violist Fritz Kreisler geluisterd. Zonder hen zou de Derde sonate van Grieg waarschijnlijk buiten het vioolrepertoire zijn gevallen.

Het was Arthur Rubinstein die hun spel eenzelfde kwaliteit toedichtte: 'irresistible senuous charm' en een 'golden living tone, coming from the heart'.
Het internet biedt een rijkdom aan geluids-  en andere documenten om de componist, pianist en dirigent beter te leren kennen. Het Engelstalige wikipedia-artikel is zeer informatief. Ook het tijdschrift Pianowereld draagt een steentje bij met een nummer bijna exclusief gewijd aan dit Festival, met aandacht voor de handen, de vrouwen, de pianisten en een villa in Zwitserland. Zeker de moeite waard. 
Ikzelf grijp bij tijd en wijle graag naar de autobiografische schetsen van cellist Gregor Piatigorsky, ook zo'n Rus met een succesvolle carrière in het Westen. Het is een dun boekje vol prachtige anekdotes met een buitengewoon gevoel voor humor geschreven. De Duitstalige versie is nog verkrijgbaar, de Engelse niet meer, maar wel op internet te lezen.
Rachmaninov komt er niet zo heel goed vanaf, het waren vast geen dikke vrienden, maar toch is het leuk om te lezen. In hoofdstuk 19 komt Rachmaninov aan bod, die ruw een orkestrepetitie verstoort en als bootsman zijn passagiers de stuipen op het lijf probeert te jagen. Piatigorsky zal de Cellosonate van Rachmaninov vast prachtig gespeeld hebben, maar vreemd genoeg bestaat er geen opname van.
Gelukkig wel van de Vocalise, misschien toch wel zijn grootste succesnummer:
 

dinsdag 23 juni 2015

Gekozen

En zijn naam is:...
Kirill.
Alsof er een prinsje is geboren.
Ik heb zelfs de persconferentie live via internet gevolgd.
Hij stond op veel lijstjes kanshebbers voor Berlijn.
En was er bijna net zo vaak weer afgevallen.
Maar de keus is zeker interessant.

Het zou kunnen zijn dat hij al eerder gevraagd was, en 'nee' had gezegd.
Als je de geruchten mag geloven zou hij ook bovenaan de verlanglijst van het KCO hebben gestaan.
En toch zal zelden zo'n hooggewaardeerde dirigent zo onbekend bij het grote publiek zijn geweest. Een aanbod om komend seizoen naar de Londense Proms te komen, met zijn opera-orkest uit München, werd nog niet lang geleden afgeslagen: trekt te weinig publiek!
Terwijl de naam Petrenko toch al door meerdere succesvolle musici wordt gedragen.
Petrenko is een dirigent die geen interviews geeft en nauwelijks opnames maakt.
Hoe anders was dat bij zijn voorgangers!
Hier toch een mooie opname vanuit Bayreuth.
In de manier waarop hij de muziek en het artistieke resultaat centraal stelt wordt hij al vergeleken met Carlos Kleiber. Daarbij past ook zijn geschiedenis van afzeggingen.
Afgelopen seizoen nog bij de Berliner Philharmoniker. Nog voor het begin van de eerste repetitie van de Zesde van Mahler zat hij al in de taxi, richting München.
Ik weet niet welke reden hij aan het orkest heeft gegeven. Een schouderblessure, las ik vandaag ergens. Misschien speelde de ook symfonie, een beruchte en fatalistische partituur, die verschillende grote Mahler-dirigenten hebben gemeden, een rol. Blijkbaar heeft het de beslissing van vandaag niet gehinderd. Misschien wel moeilijker, of anders toch, riskanter gemaakt.
Drie programma's heeft hij bij het orkest gedirigeerd, waarvan de laatste keer in 2012.
Zijn tijd spendeerde hij hoofdzakelijk aan het dirigeren van opera. Zo heb ik hem ook bij de Met in New York gehoord: een prachtige Ariadne auf  Naxos.
Ervaring met en liefde voor opera is voor een orkestdirigent vast een pre.
Waar men zich misschien meer zorgen over zou kunnen maken is de standvastigheid van Petrenko.
Zou hij de komende tijd, die minstens nog drie jaar duurt, niet gaan twijfelen aan zijn toezegging?
Als het gaat lukken kunnen we gaan genieten van een bijzondere combinatie en heel hoog niveau van muziekmaken vanuit een diepe integriteit. Daar wil ik de collega's in Berlijn graag mee feliciteren.
Een ander lichtpuntje verscheen afgelopen week op televisie bij Eva Jinek.
Joop van den Ende was te gast
Ik weet eigenlijk niet wat de aanleiding was. Een bedrijf verkocht, of juist weer iets nieuws begonnen, zoiets. Maar Joop zegt nooit zo maar iets. Als hij spreekt mag er gerust geluisterd worden.
Hij maakte zich boos, op aangeven van Jinek, over het verhogen van de btw op kaartjes voor voorstellingen.
Eerst bezuinigen op de culturele instellingen en nu ook de overlevingskansen van de nog bestaande gezelschappen bemoeilijken.
Het kabinet moet er nog over praten met de oppositie, waaronder D66, waar Van den Ende blijkbaar zijn hoop op had gevestigd.
'Een land zonder kunst en cultuur is een heel arm land.'
Hiermee haalde hij ook de schrijvende pers.
Nog meer hout snijdt voor mij zijn opmerking over het belang van muziek als onderdeel van het basisonderwijs. Onvoorstelbaar dat, na al die onderzoeken die uitwijzen dat de omgang met muziek, zingen, spelen, misschien ook nog wel luisteren, en positieve invloed heeft op het leervermogen van kinderen. Met andere woorden, het verbetert de leerprestaties, kinderen krijgen hogere cijfers. Ook andere positieve effecten zijn te constateren, zoals in het sociale gedrag bijvoorbeeld, maar dit alleen zou al voldoende moeten zijn om geld en tijd binnen het leerprogramma te reserveren en muziek een hoge prioriteit toe te kennen.
Dat heb ik overigens nergens in de pers teruggelezen.
Maar het is de logica en tegelijk ook het ongeloof van Joop van den Ende.
En ik ben heel blij dat hij dat op televisie zou duidelijk en recht uit zijn hart verwoordt. (Kijken vanaf 47:00.)

Wat ook weinig aandacht in de pers heeft gekregen is de afsluiting van ons seizoen.
Ten onrechte, als je het mij vraagt.
Voor duizenden bezoekers speelden we in Ahoy twee bijzondere voorstellingen,  
Verschillende namen heeft het gehad.
Als Zircony stond het lang op onze lijst, totdat het Julia ging heten.
Misschien wist de pers niet als wat ze het product moesten beoordelen. Het viel niet duidelijk in een bekend vakje. We zullen het vaker moeten doen. Nou, graag.
Het verhaal is me een beetje ontgaan. Liefde, verschillende soorten liefde, was de bindende factor, met spectaculaire en gevoelige acts. Maar het verhaal was niet de kracht van de voorstelling.
Dat was toch de muziek.
Natuurlijk Prokofjev en zijn Romeo et Juliet. Een ijzersterke balletpartituur, die we goed kennen.
Maar ook zo'n De Falla, El amor brujo, is meesterlijke muziek, die we zelden spelen.
Piazolla werkt fantastisch, zeker met Carel Kraayenhof.
Maar muzikaal het meest verrassend vond ik de twee Amorosi van Guridi, uit de Tien Baskische Melodieën. Beetje sentimenteel, bijna over de grens, maar heerlijk om te spelen:


Muziek die naar een vakantie in Spanje doet verlangen.
Want het zit er weer bijna op voor ons.
Nog wat bijeenkomsten, vergaderingen, audities en dan kunnen we ons verheugen op een nieuw seizoen.
Met een nieuwe directeur.
Tot die tijd zal het hier waarschijnlijk even stil blijven.
Iedereen een mooie zomer toegewenst.

O, en voor wie nog wil nagenieten van onze Benvenuto Cellini kan dat via deze link.
Veel plezier!

dinsdag 2 juni 2015

Origineel

Ik had graag nog willen schrijven over Berlioz en zijn Cellini, over de verwijzingen naar andere componisten, over Mahler als schatplichtige, het belang van zijn muziek en zijn originaliteit.
Maar de laatste voorstelling was zondag en dan is het ook echt weer even afgelopen.
Het was een mooie tijd met Hector.
Deze week is het bijvoorbeeld de beurt aan Alban.
Bij DNO worden we afgelost door de collega's van het KCO, die zich op Lulu storten.
Wij spelen komend weekend het Vioolconcert van Berg.
Wat mij betreft een van de absolute meesterwerken van de twintigste eeuw.
Ook Berg staat natuurlijk in een traditie.
Veel Mahler zit er in zijn muziek, maar ook wel Schubert, als je goed luistert.
Ondanks de dodecafonie, heeft hij een prachtig lyrisch en romantisch stuk geschreven.
Met een opvallend citaat van Bach: Es ist genug.
Niet alleen de noten komen van Bach, zelfs de klank van een orgel wordt 'geciteerd' in een combinatie van klarinetten en saxofoon, zoals te horen in een link in dit artikel over het werk.
Het merkwaardige bij Berlioz was overigens dat ik meer hoorde van componisten na hem dan van zijn voorbeelden. Er zal vast het een en ander terug te voeren zijn op Beethoven en Gluck, de inspiratiebronnen die vaak bij Berlioz genoemd worden, maar ik hoorde Verdi en Wagner.
Bij Wagner is dat vanuit de geschiedenis nog wel te verklaren. Zijn schoonvader en compagnon Liszt heeft in Weimar een belangrijke rol gespeeld in het uiteindelijke succes van de opera. Toch zal het vermoedelijk muziekwetenschappelijke onzin zijn als ik de cabaretier, die weigert het gezelschap nog verder wijn te schenken voordat er betaald wordt, te verbinden met Mime, die zich staande probeert te houden tegenover zijn pleegzoon Siegfried. In beide opera's hebben een kundig metaalbewerker als titelrol.
En die Verdi zat toevallig in de volgende scene, als het koor blij is dat het geld er is.
Het is een gevoel, dat onder meer zit in het tempo, dat als het ware net iets te langzaam gehouden wordt en daarmee een mooie spanning opbouwt. Maar juist dat tempo fluctueerde noch al eens van voorstelling tot voorstelling. Het is inmiddels geschiedenis.

Een van de sterkste voorbeelden van muziek die een ander stuk uit de toekomst 'citeert' is misschien wel de Tweede symfonie van Brahms. In de finale zit een kwartenmotief, unisono in het orkest, waarbij menigeen meteen  aan de inleiding van de Eerste van Mahler wordt herinnerd. Het merkwaardigs is dat dat omgekeerd nooit gebeurt.
Het begint rond 5:08

Dit weekend speelde ik een vroeg werk van Mozart, met een onverwacht mooi middendeel in mineur. Het was een van de kwartetten die hij zal zestienjarige voor een reis naar Milaan schreef.


En het deed me zo denken aan de aria van Barberina waar Mozart zijn laatste acte van Le nozze di Figaro mee opent, veertien jaar later.
Ik leerde het ooit kennen als filmmuziek voor Kaos  van de broers Taviani:


Het was bij de tiener Wolfgang al met een ongelooflijke diepgang aanwezig.
Een wonder.
En voor mij weer een grote verrassing.

Komende zaterdag klinkt muziek van een ander zestienjarig genie.
Mendelssohn en zijn octet.
Ook daar kan ik alleen maar in verwondering naar luisteren, of, in dit geval, spelen.
Met de Rotterdam Philharmonic Strings in Delfshaven 


maandag 18 mei 2015

Berlioz, Aboutaleb en Mahler

Afgelopen vrijdagavond was het de derde voorstelling van Cellini.
Daarna begint het weekend.
Vanaf elf uur, zeg maar, als het uitbundige applaus is weggestorven.
En het orkest is dan ook echt weer eens op een zaterdag en een zondag vrij.
Vrije dagen vallen vaker op een maandag.
Maar je hoort ons niet klagen.
Ook niet nu, tijdens een van de drukste periodes van het seizoen.

Die opera is een hele kluif, maar gaat steeds makkelijker.
Wel vol lastige noten, waarbij je voortdurend op je qui vive moet blijven.
Bovendien, als we het over werkdruk hebben, gaan we vroeg van huis en zijn laat terug.
En zo'n tripje tussendoor naar Parijs, zoals vorige week, is wel leuk, maar ook niet echt ontspannend.
Zeker niet na anderhalf uur wachten op Rotterdam CS, vanwege een defecte Thalys.

Deze week stond Mahler op het wisselmenu.
Die Tweede symfonie hadden we toch al een aantal jaren niet meer op de lessenaar gehad, en met alle toeters en bellen, trompetten en hoorns her en der buiten de zaal, communicerend via televisietoestellen, was de repetitietijd bepaald niet ruim bemeten.
We waren daaromheen gebonden aan de voorstellingen in Amsterdam en de datum van 14 mei, vanwege het bombardement.
De keuze van het stuk, 25 jaar na de legendarische uitvoering met Haitink, lag voor de hand.
Extra actualiteit bood het nieuwe stuk van de Componist des Vaderlands, Willem Jeths.
Helemaal nieuw was het niet, hoewel er wat details waren aangepast na de wereldpremiere eerder dit seizoen, maar wel voor ons orkest geschreven en met het bombardement als thema.
Vanuit de stilte na Jeths barstte Mahler los.

Zo werd Jeths een onverwacht mooie inleiding op Mahler.
Dat het hele programma zo sterk werd ingeleid door onze burgemeester, was misschien nog meer een verrassing. We kennen Aboutaleb als een sterke spreker, doorgaans zonder papier, en met een bijzonder gevoel voor kunst en taal, maar deze keer ging zijn vergelijking tussen vluchtelingen in 1940 en vluchtelingen in 2015 wel heel rechtstreeks naar het hart.
Vluchten is een recht!
Het was niet alleen voor het publiek een goede voorbereiding op de inhoud van de muziek.
De manier waarop hij ook bij ons musici een snaar wist te raken zal zeker zijn invloed op de intensiteit van de uitvoering hebben gehad.
Een burgemeester om te koesteren!

Ook over de samenwerking met dirigent Manfred Honeck, klonken veel positieve geluiden.
Hij brengt een Weense strijkerstraditie met zich mee, die hij vooral in het grazioso van het Ländler-thema in het tweede deel deed gelden.
De laatste keer dat hij ons orkest dirigeerde is alweer bijna twintig jaar geleden, maar een volgende gelegenheid laat vast niet zo lang op zich wachten.
Hij wees ons ook nog op een citaat uit Schuberts Unvollendete, die mij nooit eerder was opgevallen.
Er zit veel meer verleden in Mahler, zoals de invloed van Berlioz, waar ik nog op in had willen gaan, maar dan wordt dit verhaal te lang.

Beter afsluiten met de Ländler van Mahler. Bruno Walter, die zich na de oorlog al snel met de Weners had verzoend: