zaterdag 28 mei 2011

Was will die Musi? (Rosenkavalier nr.8)

We beginnen al bijna op een echt operaorkest te lijken, deze week.
De Operadagen in Rotterdam zijn begonnen, en wij leveren als Rotterdams Philharmonisch dit jaar ons aandeel met een avond vol schitterende aria's en ouvertures. Een gala met Anna Caterina Antonacci. Dat belooft een avond vol drama en hartstocht te worden. La mort de Cléopâtre zong ze met ons in de zaal en in de studio met meer dan volle overgave.
Dit keer ook weer Berlioz, maar daarnaast bijvoorbeeld ook Carmen, Don Carlo en Idomeneo.
Mozart dus, dé grote inspiratiebron voor Rosenkavalier.


Een Mozart-opera wilde Strauss schrijven, na Elektra, en Hofmannsthal had daar wel oren naar. Het is vooral het verhaal van Le nozze di Figaro, waar hij op teruggegrepen heeft. La Contessa is nu de Marschallin, Octavian een nazaat van Cherubino, en de overspelige edelman wordt weer in de val gelokt.
Hofmannsthal plaatst zijn verhaal in het Wenen van keizerin Maria Theresia, het midden van de 18e eeuw dus.
Maar Strauss kon natuurlijk niet echt in de stijl van de vroeg-klassieken gaan componeren. Er zijn weliswaar enkele momenten, zoals tijdens de levée, waar hij er even aan ruikt, maar voor het overige is het vooral de Weense wals die luisteraar moet vervoeren.

Verbazingwekkend hoe overtuigend zo'n wals het publiek terug in de tijd brengt. Eigenlijk is dat muziek van honderd jaar later, maar het werkt veel beter dan 18e-eeuwse muziek. En Weenser kan eigenlijk niet. Die hele traditie van de ziveren roos is ook verzonnen, terwijl andere details juist weer heel echt zijn. Zoals de klok die de Marschallin om middernacht stil zet om het verstrijken van de tijd te stoppen. Als je meetelt kom je tot dertien slagen! Geen vergissing, want ik las dat klokken in die tijd een slag extra gaven voor het kwartier. Zo ontstond een merkwaardige attractieve mix tussen fantasie en werkelijkheid.

De realiteit voor Rattle is, dat hij de zaken op het toneel goed in de gaten moet houden en sturen om de boel niet te laten ontsporen. De zangers die helemaal opgaan in hun rol kunnen nog weleens wat vrijheden nemen. Maar als bij een enkele wals niet gezongen wordt laat hij het stokje nog weleens liggen en luistert genietend naar wat het orkest ervan maakt.
Dat kan natuurlijk niet bij die walsen in de derde acte, die achter het toneel worden gespeeld.
Daar zit een orkestje voor de baron en zijn liefje te spelen. Was will die Musi? Hab' sie nicht bestellt. 
We zien de collega's altijd in de kantine als wij, vermoeid na de tweede acte de bak uitkomen. Nog fris en in vrijetijdskleding, wetende dat ze ook nog redelijk op tijd thuis zullen zijn. Maar ik benijd ze niet.
Ik heb zelf ooit iets dergelijks gedaan, in Un ballo in maschera, maar toen zaten we in kostuum, met pruik en mailloot, op een rijdend decor. Wij konden toen gewoon op de dirigent in de bak spelen, maar die zien ze nu niet. Een aparte assistent, die contact houdt met Rattle, dirigeert ze. Dat contact is overigens vooral dat Rattle naar hun luistert via een kleine geluidsbox bij zijn hoofd. Het is de bedoeling dat het orkest tijdens hun walsjes andere dingen speelt, gedeeltelijk ook in een andere maatsoort, maar wel gelijk uitkomt.
Ook weer zo'n verwijzing naar Mozart, in dit geval Don Giovanni.



Ik weet niet of het er nog in zit met de nieuwste plannen van de staatssecretaris, maar ik denk dat het voor elk orkest goed is om af en toe opera te spelen. Het vraagt een bijzondere manier van reageren en flexibiliteit, waar je in andere repertoire weer van kan profiteren.
Bij DNO kunnen we vaak mooie produkties doen met interessante dirigenten, maar ik zou het ook niet erg vinden om weer eens in Rotterdam opera te doen. Ik hoorde deze week weer dat we met het Nieuwe Luxor eigenlijk een hele geschikte zaal hebben. Ligt, net als de Stopera, prachtig aan het water en ziet er van binnen stijlvol uit. En de akoestiek is ook heel bruikbaar, te horen aan de prachtige Jahreszeiten van Haydn, afgelopen woensdag.

Ik zie ons orkest daar ook wel een mooie opera spelen.
Over een paar jaar?
In de Operadagen?
Mozart, met Yannick?
Dat zal voorlopig wel meer fantasie dan werkelijkheid blijven, maar we moeten vooral ook blijven dromen.
Eerst nog een laatste voorstelling van Strauss met Simon Rattle in de Stopera.
Met veel genoegen!

dinsdag 24 mei 2011

Ohne mich, ohne mich jeder Tag dir so bang.

Het kopen van een kaartje voor de opera brengt risico's met zich mee.
Je weet nooit zeker wie je te horen krijgt. Bij zoveel zangers met zware rollen en tere stembanden kan er makkelijk iets misgaan. Maar zoveel als bij onze Rosenkavalier-productie heb ik nog niet eerder mee gemaakt. De opkomst van een aankondiger van DNO behoort inmiddels bij de vaste rituelen.

Gisteren was Kurt Rydl, onze Ochs, niet voldoende in staat om te zingen.
Hij voelde het 's morgens al.
Ik denk dat opstaan voor zangers veel spannender is dan voor gewone mensen. Vooral het moment dat je probeert of die stem nog goed zit, en je weet dat je later die dag een optreden hebt.
De hoop dat het voor de voorstelling nog goed zou komen moest hij uiteindelijk opgeven. Toen was er geen tijd meer om een vervanger in te vliegen, zelfs niet van Opera Zuid.
Gelukkig was er binnen de cast iemand die de rol goed kende. Runi Brattaberg is ingehuurd als politiecommissaris maar had de rol van baron Ochs, volgens de web-site van zijn management, als understudy voor de Met gedaan (http://www.musicaglotz.com/musiciens/brattaberg-runi-basse/). Hij moet de enige operazanger zijn met eigen (natuur)foto's op postzegels, en vermoedelijk trots op zijn afkomst van de Faeröer.


En hij was de enige die Rydl kon vervangen.
In dit geval alleen als zanger, vanaf de zijkant van het podium. Rydl speelde zijn rol zwijgend, totdat Brattaberg zijn eigen rol moest gaan zingen.

De rol van baron Ochs auf Lerchenau is een van de grote operarollen voor een bas.
Er zitten een paar hele lage noten in die er goed uit moeten komen. Dat zat gisteren wel goed.
Maar het is natuurlijk ook vooral een komische rol, waarin de tekst heel belangrijk is.
Aanvankelijk zou het ook de titelrol zijn, maar die ging uiteindelijk naar Octavian. En dat terwijl het vooral de vertolkers van de Marschallin zijn die de meeste aandacht trekken.
Ik weet niet of je beroemd kunt worden als Ochs. Kurt Rydl heeft er, als Wener en met meer dan 200 voorstellingen op zijn conto, wel een zekere reputatie mee opgebouwd.
Otto Edelmann, ook in Wenen geboren, is een (toepasselijke) grote naam uit het recente verleden.
Maar degene die, volgens mensen die hem hebben zien spelen, de rol het overtuigendst vertolkt heeft, moet Richard Mayr geweest zijn. Zoals de broemde sopraan Lotte Lehmann over hem schrijft: 'Mayr was Viennese, first and foremost, Viennese in what one might call the cosy, comfortable sense of the word, but at the same time an aristocrat. Rough-hewn, a country squire, nevertheless he was always surrounded by an aura of 'class'.'
Bij de Weense premiere, in april 1911, een paar maanden na de wereldpremiere in Dresden, was hij Ochs en Strauss had tegen hem gezegd dat hij steeds aan Mayr had gedacht bij het componeren van de rol.
Hij is te horen op de eerste registratie van de opera, opgenomen in 1933 in Wenen met Robert Heger als dirigent, maar daarbij is helaas het grootste deel van zijn rol weggevallen door de coupures.
Blijkbaar heeft hij de slotscene van de tweede acte een paar jaar daarvoor met Bruno Walter in Londen opgenomen. Duidelijk een studio-opname met het orkest erg op de achtergrond, maar fascinerend, niet alleen om te horen hoe Mayr zijn rol af en toe bijna spreekt en hoe subtiel Walter met tempi omgaat.

Aan het enthousiaste applaus na afloop te horen, heeft het publiek gisteren toch een mooie avond gehad.
Het moment dat Brattaberg in zijn eigen rol stapte, halverwege de derde acte, (en Rydl noodgedwongen zelf moest gaan zingen), zorgde onbedoeld maar begrijpelijk voor enige hilariteit. En of het meeste applaus nu naar de zanger of de acteur van Ochs ging weet ik niet, maar meestal het publiek artiesten in moeilijke omstandigheden wel te waarderen.

Dit was een noodoplossing, die de voorstelling kon redden.
Ik heb een keer meegemaakt dat een voorstelling niet te redden was.
Aan het eind van de eerste acte van Siegfried struikelde de tenor met desastreuze gevolgen voor zijn schouder en moest de voorstelling worden afgebroken. Het teleurgestelde publiek werd naar huis gestuurd en ook voor een orkest voelt dat erg onbevredigend. De meevaller was wel dat we gezamenlijk in de kantine naar een spannende voetbalwedstrijd van het Nederlands elftal konden kijken.
Toch hoop ik dat de laatste twee voorstellingen deze week verdere ziektegevallen bespaard zullen blijven.

zondag 22 mei 2011

Doppelter Bedeutung

Het werd met een grafstem gepresenteerd vrijdagavond door een dame van DNO.
Andermaal had een solist wegens ziekte moeten afzeggen.
Ik kan me voorstellen dat veel mensen voor Anne Schwanewilms, een grote naam op het gebied van Strauss, waren gekomen, maar het bood weer een Nederlandse zangeres de kans om bij DNO te debuteren in een van de mooiste rollen van het repertoire. Johanni van Oostrum had, net als Karin Strobos, de rol van de Marschallin niet lang geleden bij Opera Zuid gezongen, maar zou je zoiets zo makkelijk binnen een paar uur weer op kunnen halen en in een hele andere regie en met een andere dirigent zonder repetitie op de planken brengen?
Of zou ze er stiekem al rekening mee hebben gehouden?

Misschien was er een souffleur aanwezig, ik weet niet of dat tegenwoordig bij de opera nog gebruikt wordt. Je hoort zulke mensen nog weleens op oude live-opnames. Maar hoe dan ook, je moet als opera-zangeres gewoon een heleboel uit je hoofd kennen. Niet alleen de noten of de tekst, maar ook wat je geacht wordt te doen op dat toneel.
Ik realiseerde me van de week weer hoe anders dat ligt bij ons als instrumentalisten. Een regisseur vroeg, bij de voorbereiding van een produktie voor volgend seizoen in de Laurenskerk, wat de mogelijkheden waren om ons uit het hoofd te laten spelen. Die zijn er natuurlijk wel, maar voor ensembles en orkesten is zoiets erg ongebruikelijk en vraagt het veel meer voorbereiding. Afhankelijk natuurlijk van de muziek die je moet spelen. Melodieën zijn vaak makkelijker te onthouden dan begeleidingspassages, een overzichtelijke structuur kan helpen.

Voor zangers zal de tekst zeker ook een hulp zijn. Zeker als de tekst zo mooi is als die van Hofmannsthal en vervolgens zo natuurlijk op muziek is gezet. Ik las dat ze in Wenen weleens Der Rosenkavalier als toneelstuk hebben opgevoerd en dat dat heel goed werkte. Ik kan me dat wel voorstellen, hoewel de tekst, in tegenstelling tot Elektra, geschreven is voor het muziektheater, voor de werking als gezongen tekst. Maar ook zonder de muziek weet de tekst al een hele eigen sfeer neer te zetten. Hofmannsthal heeft een bijzondere taal gecreëerd die, in zijn eigen woorden, "wie alles in dem Stück - zugleich echt und erfunden war, voll Anspielung, voll doppelter Bedeutung".


Die dubbele betekenis is zeker een van de attracties van het stuk. Niet alleen in de tekst, maar ook in de muziek zal veel verborgen zitten wat pas na grondige studie naar boven zal komen.
Ik was gefascineerd door een passage aan het begin van de tweede acte. Geen belangrijke passage. Een zin van de Haushofmeister, waarin hij zijn baas Faninal aanspoort de bruidegom te gaan halen: "Der hochadelige Bräutigamsvater sagt: die Schicklichkeit muss ausgefahren sein, bevor der silberne Rose vorfahrt."
Het curieuze aan deze passage is dat componist en librettist beiden een fout maken: het gaat natuurlijk om de vader van de bruid, niet van de bruidegom. En de frasering die Strauss componeert na 'sagt' moet eigenlijk daarvoor staan: .., sagt die Schicklichkeit, muss ...  Op deze manier is het onzin. Waarom hebben ze dat laten staan?
In onze productie wordt nu 'Brautvater'gezongen, maar aan de noten in de partituur kun je weinig veranderen.
Ik heb het er even met Rattle over gehad, die aangaf dat Strauss in zijn haast en enthousiasme wel meer slordigheden had laten staan. Hij zou ergens per ongeluk zelfs een regie-aanwijzing op muziek hebben gezet. Hij componeerde in de volgorde van de opera, dus zal weleens ongeduldig zijn geweest om bij een volgende scene te komen. Maar Hofmannsthal stond bekend als zorgvuldig en lettend op elke punt en komma.
Zouden ze deze gezamenlijke en dubbele fout met opzet hebben gemaakt, zich zo als het ware deelgenoot hebben gemaakt van de gebeurtenissen en de opwinding in huize Faninal hebben vertaald in slordigheden?
Dat zal wel te vergezocht zijn.

Maar ik ga met plezier op zoek naar die dubbele bodems.
Wat bijvoorbeeld te denken van 'Jedes Ding hat seine Zeit'. De Marschallin zingt het als zij gaan ontbijten, terwijl Octavian iets heel anders van plan is. Maar het kan ook heel goed slaan op de hele opera en de stijl die ze daarvoor gekozen hebben.
Overigens is deze passage zo ongeveer de eerste tekst waar Strauss een melodie bij heeft geschreven. Op de eerste schets van Hofmannsthal, vijf velletjes die hij aan Strauss stuurde, zijn enkele aantekeningen van de componist te zien. Voornamelijk toonsoorten, een paar accoorden, een enkel motief. Daar begon het ooit mee. Fascinerend om te zien!

Van Oostrum heeft zich, voor zover ik dat kon horen, goed van haar taak gekweten. Er waren voor ons natuurlijk wel wat verrassende momenten, effectief door Rattle opgevangen. Een enkele keer duurde daardoor een accoord in de trombones onverwacht lang, maar dat vingen de heren goed op.
Ik ben benieuwd of er de komende week nog meer zangers uit de produktie van Opera Zuid moeten worden gebeld. Laten ze zich er maar op voorbereiden.

donderdag 19 mei 2011

Wie Du bist!

Nu de noten en coupures inmiddels wel duidelijk zijn, en de actvititeiten op de bühne grotendeels aan mij voorbijgaan, zijn er andere zaken die de aandacht trekken.
Zoals de klank van het orkest, van de accoorden die we mogen spelen.
De kunst van de 'Wohlklang' zoals de Duitsers dat zo mooi kunnen zeggen.
We kennen dat natuurlijk al wel uit zijn symfonische gedichten of zijn Vier letzte Lieder. En natuurlijk Metamorphosen, voor uitsluitend (23) strijkers, ook ooit met Simon gespeeld.
Strauss weet als geen ander met zijn harmonieën en instrumentatie een weldadig effect op de oren van zijn luisteraar te bewerkstelligen. Daarin kan hij heel ver gaan in het differentiëren, bijvoorbeeld in aantallen strijkers per stem, zoals een enkele cello die zich mengt met een hele violengroep. Wat dat betreft zijn zijn partituren heel interessant studiemateriaal om te leren orkestreren.

Het levert niet alleen de luisteraar maar ook de spelers een fysiek genot op, als je met je partij bijdraagt aan een accoordwisseling en daarmee aan de emotionele ontwikkelingen op het toneel. Je zou misschien denken dat zoiets in een komedie, zoals deze opera genoemd wordt, een marginale rol speelt, maar dat is allerminst het geval. Er zijn genoeg gevoelige en introspectieve momenten, de scenes waarin de personages zich in hun ziel laten kijken, zoals tegen het eind van het eerste en de laatste acte. Prachtig hoe de verandering die de Marschallin doormaakt tussen het begin en het slot van de 1e acte diepte krijgt in het verschil in toonsoort: van E majeur, in de beleving van Strauss bij uitstek geschikt voor erotische gevoelens, naar Es majeur waarmee zij zich aan melancholische gedachten overgeeft, zich realiserend dat het geluk maar tijdelijk is.
Als in de tweede acte Octavian en Sophie elkaar de liefde verklaren, moduleert het As majeur naar A als, voor hen nog ongemerkt, de Italiaanse paparazzi hen bespieden. Het gevaar wordt voelbaar gemaakt in de muziek. Eigenlijk wonderlijk hoe muziek opeens zo anders voelt en klinkt als je het een halve toon hoger speelt.
Het betekent wel dat je vanuit de bak, ook zonder de tekst steeds te verstaan, een groot deel van het drama mee kunt maken.

Het zal vast een onverwachte ontwikkeling geweest zijn voor het publiek in 1911, na Salome en Elektra, waarin door Strauss de grenzen van de tonaliteit en het betamelijke ruim werden overschreden, om zulke romantische muziek voorgeschoteld te krijgen. Zo kun je de openingszin ook beluisteren: 'Wie Du warst! Wie Du bist! Das weiss niemand, das ahnt Keiner! '  Het verrassingseffect in de tekst van het libretto verwerkt.
Er zullen zeker mensen teleurgesteld zijn geweest, mensen, die verwacht hadden dat Strauss de avant-garde zou aanvoeren en een atonale taal ontwikkelen. En juist dan keert hij terug in de tonale moederschoot. Ja, maakt hij het zijn publiek wel heel makkelijk met Weense walsjes.
Dat hij met deze opera wel degelijk iets totaal nieuws ontwikkelde was misschien niet zo duidelijk. Ik heb het gevoel dat hij Der Rosenkavalier, en de samenwerking met Hofmannsthal nodig had om om los te komen van de overheersende schaduw van Richard Wagner. En misschien lukt dat pas echt in de laatste scene, als Mozart om de hoek komt kijken: Ist ein Traum, kann nicht wirklich sein. 

De laatste acte vond ik afgelopen woensdag bijzonder geslaagd, zeker vanaf de opkomst van de Marschallin.
Dat ongelooflijk mooie accoord na 'Ich weiss auch nix. Gar nix.' , waaruit een lyrische trompetsolo zich losmaakt, en het daaropvolgende terzet van de drie sopranen. Dan ben je blij dat Strauss niet verder is gegaan op de weg van Elektra, maar heeft erkend waar zijn grote kracht lag.  
Over het begin van de avond was ik wat minder tevreden, maar dat kan aan mezelf gelegen hebben. Mijn rechterduim was, na een bloedige confrontatie met een gloednieuw aardappelschilmesje, dik ingepakt, wat enige aanpassing vergde, en een tv-camera had men vlak naast mij, in de toch al beperkte ruimte, geposteerd.
Het heeft vast mooie beelden van de dirigent opgeleverd.
Ik ben benieuwd naar de registratie.

maandag 16 mei 2011

Quinquin

Terwijl wij vrolijk onze Strauss-opera spelen, is de rest van de orkesten, in binnen- en buitenland, vooral met Mahler bezig. Al anderhalf jaar overigens, maar komende woensdag is het dan toch echt honderd jaar geleden dat hij overleden is.
En nog nooit is hij zo populair geweest als de laatste decennia.

Op de avond van onze premiere kwam Gergiev met de Eerste langs in de Doelen, samen met zijn Londense orkest, inclusief een van onze solo-cellisten overigens. En aan de Van Baerlestraat speelde het KCO met Haitink de Negende, het stuk waarmee hij ooit afscheid nam als chef-dirigent. Het zou mooi geweest zijn als ze daar volgende week mee naar Leipzig waren gegaan, waar Riccardo Chailly, destijds zijn opvolger, een prestigieus Mahler-festival houdt. Als gebaar van verzoening.
Haitink zal daar niet zijn. Wel Gergiev, en Yannick.

Strauss en Mahler waren vrienden, collega's, als dirigent en als componist, die elkaar respecteerden en bij elkaar over de vloer kwamen, maar ze waren totaal verschillend. Volgens Mahler groeven ze beiden een tunnel in dezelfde berg maar vanuit verschillende kanten. "Ooit zullen we elkaar tegenkomen." Er is ook een anekdote van dirigent Otto Klemperer. Toen deze Strauss vlak na het overlijden van Mahler tegenkwam waren beiden diepbedroefd. Maar de componist gaf ook toe dat hij altijd een beetje bang van Mahler was geweest en niet begreep waarom hij altijd naar Verlossing zocht. "Als ik maar 's morgens achter mijn bureau kan zitten en wat inspiratie krijg, hoeft daar zeker niet nog iets van verlossing bij. Wat kan Mahler daarmee bedoelen?"
Het tekent het verschil tussen hoe beiden tegen het leven en hun werk aankeken.


Mahler had, als dirigent van de Weense Hofopera, graag Salome gedirigeerd, maar kreeg het niet langs de censuur. Over Elektra schijnt hij minder enthousiast geweest te zijn en de partituur van Der Rosenkavalier zal hij niet meer hebben gezien. Op de dag van de Weense premiere, 8 april 1911, vertrok hij doodziek vanuit New York richting Europa om daar zes weken later te kunnen sterven. In Wenen, de stad waar hij zo'n problematische relatie mee had gehad, die hem uitgekotst had, maar die toch als zijn thuis voelde.
Ik ben eigenlijk wel benieuwd wat hij van Der Rosenkavalier gevonden zou hebben.

Wij hebben inmiddels de premiere gehad.
Altijd spannend, maar nog extra door alweer een afzegging voor de rol van Octavian. 'Oh, sei Er gut, Quinquin.'
Het gaf Karin Strobos wel de unieke gelegenheid om al tijdens de premiere bij DNO te debuteren naast een ervaren Strauss-vertolkster als Anne Schwanewilms. En dat werd met gejuich ontvangen. Het is niet alleen talent dat je nodig hebt voor een carriere, maar je moet ook de kansen krijgen.
Ook de voorstelling op zondag zong ze. En dan merk je dat, hoewel een opera meestal beoordeeld wordt op de premiere, de uitvoeringen daarna vaak nog mooier worden. Ik heb nog geen recensies gezien. Misschien kiezen sommigen critici wel voor een andere avond. De enscenering is een reprise dus daar hoeven ze het niet meer voor te doen. En gelukkig heeft de NTS voor hun televisie-registratie ook voor latere data gekozen.

zondag 8 mei 2011

Alleinig wer's erlebt

Het kwam wel heel direct binnen, tegen het eind van de vrijdagmiddagrepetitie. Rechtstreeks naar je ziel.
Ongelooflijk, wat een muziek!
Drie sopranen in een goddelijk stuk muziek: het slot-terzet uit Rosenkavalier.
Alleinig wer's erlebt, der glaubt daran und weiss nicht wie.
Je weet dat het gaat komen, maar toch word je overvallen, moe aan het eind van een hele dag intensief repeteren. Geen wonder dat Strauss bijn veertig jaar later juist dit stuk uitzocht om op zijn eigen begrafenis te laten klinken.


Vrijdag voor het eerst met de zangers, en even terug in de Doelen, na een paar dagen te gast in de zaal van onze Haagse collega's. Een rijtje topzangers zoals we niet vaak op ons podium hebben staan.
Ik had mij bijzonder verheugd op de komst van Magdalena Kozenà, mevrouw Rattle. Die is helaas ziek geworden, maar vervangster Michelle Breedt is ook niet mis. Een mooie krachtige stem met voldoende laagte om te overtuigen als jongeman. Ik zie op haar website dat ze veel met Brigitte Fassbaender heeft gewerkt. Fassbaender is niet alleen een van de beroemdste vertolkers van de rol van Octavian uit het verleden (te zien in het video-fragment), maar ook de regisseur van onze produktie. Een logische keus dus, maar blijkbaar is het niet gelukt om haar voor alle voorstellingen te krijgen. Dat biedt dan weer kansen voor een jong Nederlands talent, Karin Strobos, die de rol ook al met succes bij Opera Zuid heeft gezongen. Altijd weer goed om te zien hoe jonge landgenoten kansen krijgen, ook bij DNO.

Toch vind ik het jammer dat Kozená er niet bij is. Rattle is een dirigent die graag werkt met mensen die hij kent, waar hij al een samenwerking mee heeft opgebouwd. Robert Lloyd bijvoorbeeld is zo iemand. Hij zat in alle drie de vorige DNO-producties met Rattle. Willard White, onze Golaud, hoort daarbij, de laatste jaren als Wotan in Aix-en-Provence. Een pianist als Alfred Brendel, en zo zijn er nog een aantal. Ik kan me voorstellen dat hij op die manier tot grote resultaten komt, en het langdurig opbouwen van artistieke vriendschappen maakt het leven er voor een dirigent vast plezieriger op.
Daar horen wij als orkest ook bij. Minder intensief dan vroeger, maar het is er nog steeds.
Hij kent ons, velen ook persoonlijk, en weet dat we voor hem door het vuur gaan.
En dat hij graag met zijn vrouw optreedt heeft natuurlijk ook te maken met het gezinsleven, wat voor hem vermoedelijk belangrijker is dan voor velen van zijn collega's. En geef hem eens ongelijk.

Van de medewerkers aan een productie als deze weet hij altijd weer een soort familie te maken. Iedereen is belangrijk, speelt zijn eigen rol in het geheel, en kan enthousiaste reacties van hem ontvangen.
Orkestleden die even gemist kunnen worden en vanuit hun plek niets kunnen zien, vooral strijkers dus, kregen gisteren de gelegenheid de voorstelling een kwartiertje vanuit de zaal te ervaren.
Het begin van de tweede acte heb ik gezien, inclusief de beroemde scene met de zilveren roos. Ook weer zo'n prachtig samensmelten van twee vrouwenstemmen. En het orkest blijkt dan in de zaal veel mooier te klinken dan wat ik in de bak hoor. Dat is weer een opsteker.
Het zal voor mij wel het laatste moment geweest zijn dat ik de zangers goed gehoord heb, maar gelukkig valt er zonder dat ook genoeg te genieten. En misschien kan ik het me steeds beter voorstellen naar gelang ik het stuk leer kennen.  

woensdag 4 mei 2011

Der Herr Graf weiss ohnehin

Het was een warm weerzien, met Simon Rattle, afgelopen maandag.
Het gebeurt niet elke week dat de chefdirigent van de Berliner Philharmoniker voor je neus staat, maar het voelt heel vertrouwd. De band die hij in vele jaren met ons orkest heeft opgebouwd bestaat blijkbaar nog steeds.
En kan de komende weken verder verdiept worden.

De sfeer is goed, maar we beseffen allemaal dat er in korte tijd een hoop werk verricht met worden.
De partituur van Der Rosenkavalier zit vol virtuoze passages, duizelingwekkende tempi, extreme dynamieken, abrupte overgangen, wat al niet. Ook de coupures moeten goed bekeken worden. Er is meteen veel aandacht voor de klank: geen schroom voor portamenti in de strijkers, glijden waar je glijden kan. Geen calvinisme maar fin-de-siècle wienerisch. Beetje Ravel ook. Daphnis dateert uit precies dezelfde tijd.
En het ritme natuurlijk. Niet alleen de wals, waarbij de tweede tel wat vroeger komt, soms meer soms minder. Maar ook de vierkwartsmaten worden besmet met een dosis Duke Ellington. 'Oh, I love a decent german military band !' is niet als compliment bedoeld.

Het gaat een flinke klus worden, maar de muziek is van het vrolijkmakende soort. Zoals Mozart, of Rossini.
Ik realiseer me dat we nu met Rattle voor het eerst een komische opera doen na de droevige avonturen van Pelléas, Parsifal en Tristan. Maar ook toen werden de repetities gekruid met de kwinkslagen en  
humoristische associaties van de dirigent. Hij is in Berlijn zijn Engelse humor niet kwijtgeraakt of minder ad rem geworden. Doelgericht, vol energie, enthousiasmerend en efficiënt wordt er gerepeteerd.
Flexibiliteit zal van ons gevraagd worden, zeker als de zangers er bij komen en ze op het toneel staan.
En het vermogen om in het zachtste pianissimo een maximum aan expressie te bereiken. Dat herinner ik me ook nog goed van die Wagners.

Overigens, met al zijn verwijzingen naar Tristan lijkt deze opera een passend vervolg in de opera-reeks met Rattle.
Strauss, en Hofmannsthal  hebben met deze 'Komödie für Musik' ongetwijfeld de opzet gehad om een aantal zaken op de hak te nemen. En volgens Rattle is Wagner en zijn Tristan daar één van. Maar niet alleen Tristan.
Ook de Weense wals moet het ontgelden. Die komt in vele gedaantes in alle drie de actes voorbij, het gaat tenslotte over Wenen. Maar Strauss was geen Wener en de wals op dat moment in twee opzichten een anachronisme. Ouderwets in 1910 en nog niet 'uitgevonden' in de tijd van Maria Theresia. Wat voert een Beier in zijn schild als hij tien jaar na de dood van Johann Strauss junior een opera, geen operette, vol stopt met Weense walsen?

Maar Tristan is een nog curieuzer element. Enigszins verborgen, maar onmiskenbaar aanwezig. Accoorden, ritmes, melodische motieven, regelmatig duikt de associatie op. We kunnen het nu, zo zonder de zangers, misschien nog extra goed horen. Maar ook het verhaal en de tekst spelen met het 'voorbeeld'. De romantische zinnen van de verliefde tiener Octavian over 'Du und Ich' en zijn voorkeur voor de nacht: Ich will nicht den Tag!  
De plot die Hofmannsthal bedacht had was misschien wel erg uitnodigend. Ook hier een echtgenoot die wordt bedrogen, maar dat gebeurt al in de ouverture. Hem, de veldmaarschalk, krijgen we nooit te zien maar hij is, net als koning Marke, op jacht gegaan. Bij Strauss horen we niet de jachthoorns, zoals bij Wagner, maar belletjes, als de Marschallin denkt dat haar man onverwachts thuis komt. Realistische geluiden vanuit het orkest.

Je zou verwachten dat zulke parodistische elementen en de redenen om ze te gebruiken aan bod zouden komen in de uitgebreide briefwisseling tussen Strauss en Hofmannsthal. Daarin is de totstandkoming van deze en volgende gezamenlijke opera's op de voet te volgen is. Maar als ze vergelijkingen maken met Wagner is het eerder Meistersinger, zijn enige komische opera, die genoemd wordt. Als de dichter schrijft over de tekst die hij gemaakt heeft voor het laatste duet van Octavian en Sophie, als ze elkaar gevonden hebben, maakt hij een vergelijking met wat Wagner daar gedaan zou hebben: 'unleidlichen Wagnerischen Liebesbrüllerei ohne Grenzen', 'eine abstossend barbarische, fast tierische Sache, dieses Aufeinander losbrüllen zweier Geschöpfe in Liebesbrunst.' Het is duidelijk dat zijn voorkeur ergens anders lag. Strauss componeert hier overigens hele Mozartiaanse muziek, vrij naar Die Zauberflöte. Toch was hij ook wel wagneriaan. Alleen jammer dat ze in de brieven gezwegen hebben over Tristan.

Misschien hebben ze er over gesproken, of zelfs dat niet. Begrepen ze elkaar zonder dat uitleg nodig was.
Der Herr Graf weiss ohnehin.
Zoals bij een ideale relatie tussen orkest en dirigent.
Enige uitleg hebben we nog wel nodig, de komende dagen, maar gelukkig loopt er veel al vanzelf.

zondag 1 mei 2011

Rofrano, Rofrano!

En dan is het eindelijk zo ver.
We kunnen onze tanden gaan zetten in Der Rosenkavalier.
Maar eerst goed poetsen, want suikervrij zal het niet worden.
De cellopartij alleen is al ruim tachtig bladzijden vol virtuoze passages en smeuïge melodieën.
Simon Rattle op de bok, een verzameling topzangers op het toneel en een groot orkest in de bak.
Als dat maar gaat passen.

Rosenkavalier hoort al heel lang bij mijn rijtje favoriete opera's.
Het was ook een van de eerste waar ik naar ben gaan kijken.
Ik was muziekstudent en kocht een platendoos van Decca, de Wiener Philharmoniker met Erich Kleiber, waarmee ik de muziek leerde kennen. Voor de achtergronden vond ik een Duits pocketboekje van Kurt Pahlen. Zo was ik goed voorbereid op de voorstelling die ik ging zien, een generale repetitie van de Nederlandse Opera in het Circustheater in Scheveningen.
Ik vond het prachtig. Al die zangers in mooie kostuums en zo'n rococo-paleis als decor. Een enscenering zoals Strauss hem ongeveer voor ogen gehad moet hebben.
En die meeslepende orkestpartij! Van dirigent David Shallon heb ik later nooit meer gehoord, van het orkest des te meer. Het was het Rotterdams Philharmonisch, een paar jaar nadat ze de opera met Edo de Waart op de plaat hadden gezet. Ik kon toen niet vermoeden dat ik bij de volgende keer zelf in dat orkest in de bak zou zitten. Weliswaar een andere bak, Scheveningen is inmiddels een plek voor musicals, en van het orkest van toen zullen er ook niet zo heel veel meer over zijn.

Het boekje van Pahlen heb ik er nu maar weer bij gepakt.
Ik kan het overigens iedereen aanraden. Hij heeft een toegankelijke manier gevonden om naast de tekst van Hofmannsthal een laagdrempelig commentaar op de muziek te schrijven, hier en daar geïllustreerd met muzieknoten. Weliswaar in het Duits, maar niet moeilijk te volgen. Bovendien vertelt hij het verhaal over het ontstaan van de opera, de samenwerking tussen componist en tekstschrijver, maar ook bijdragen en commentaren van anderen die erbij betrokken waren, die een verhelderend licht kunnen werpen op de opera en haar personages. Bovendien vertaalt hij het (deels verzonnen) Weense dialect in begrijpelijk Duits.
Pahlen was gepokt en gemazeld in de operawereld en schrijver van veel teksten over klassieke muziek, maar bovenal Wener van geboorte. En als deze opera ergens over gaat, dan is het over Wenen.
Het Wenen van honderd jaar geleden, toen Hofmannsthal het verhaal schreef, het Wenen van de achttiende eeuw, de tijd waarin het verhaal zich afspeelt, en het Wenen van de wals.

Ik verheug me er enorm op me de komende weken met deze opera bezig te kunnen houden, vooral ook om het stuk te kunnen spelen. Om te horen wat Simon Rattle met het stuk wil, mee te maken hoe we dat resultaat bereiken en de productie zich, tot de laatste voorstelling, ontwikkelt.
Morgen beginnen onze repetities. Ein ernster Tag, ein grosser Tag!
Dan is eindelijk de aankomst van Der Rosenkavalier.
Rofrano, Rofrano!