De Operadagen in Rotterdam zijn begonnen, en wij leveren als Rotterdams Philharmonisch dit jaar ons aandeel met een avond vol schitterende aria's en ouvertures. Een gala met Anna Caterina Antonacci. Dat belooft een avond vol drama en hartstocht te worden. La mort de Cléopâtre zong ze met ons in de zaal en in de studio met meer dan volle overgave.
Dit keer ook weer Berlioz, maar daarnaast bijvoorbeeld ook Carmen, Don Carlo en Idomeneo.
Mozart dus, dé grote inspiratiebron voor Rosenkavalier.
Een Mozart-opera wilde Strauss schrijven, na Elektra, en Hofmannsthal had daar wel oren naar. Het is vooral het verhaal van Le nozze di Figaro, waar hij op teruggegrepen heeft. La Contessa is nu de Marschallin, Octavian een nazaat van Cherubino, en de overspelige edelman wordt weer in de val gelokt.
Hofmannsthal plaatst zijn verhaal in het Wenen van keizerin Maria Theresia, het midden van de 18e eeuw dus.
Maar Strauss kon natuurlijk niet echt in de stijl van de vroeg-klassieken gaan componeren. Er zijn weliswaar enkele momenten, zoals tijdens de levée, waar hij er even aan ruikt, maar voor het overige is het vooral de Weense wals die luisteraar moet vervoeren.
Verbazingwekkend hoe overtuigend zo'n wals het publiek terug in de tijd brengt. Eigenlijk is dat muziek van honderd jaar later, maar het werkt veel beter dan 18e-eeuwse muziek. En Weenser kan eigenlijk niet. Die hele traditie van de ziveren roos is ook verzonnen, terwijl andere details juist weer heel echt zijn. Zoals de klok die de Marschallin om middernacht stil zet om het verstrijken van de tijd te stoppen. Als je meetelt kom je tot dertien slagen! Geen vergissing, want ik las dat klokken in die tijd een slag extra gaven voor het kwartier. Zo ontstond een merkwaardige attractieve mix tussen fantasie en werkelijkheid.
De realiteit voor Rattle is, dat hij de zaken op het toneel goed in de gaten moet houden en sturen om de boel niet te laten ontsporen. De zangers die helemaal opgaan in hun rol kunnen nog weleens wat vrijheden nemen. Maar als bij een enkele wals niet gezongen wordt laat hij het stokje nog weleens liggen en luistert genietend naar wat het orkest ervan maakt.
Dat kan natuurlijk niet bij die walsen in de derde acte, die achter het toneel worden gespeeld.
Daar zit een orkestje voor de baron en zijn liefje te spelen. Was will die Musi? Hab' sie nicht bestellt.
We zien de collega's altijd in de kantine als wij, vermoeid na de tweede acte de bak uitkomen. Nog fris en in vrijetijdskleding, wetende dat ze ook nog redelijk op tijd thuis zullen zijn. Maar ik benijd ze niet.
Ik heb zelf ooit iets dergelijks gedaan, in Un ballo in maschera, maar toen zaten we in kostuum, met pruik en mailloot, op een rijdend decor. Wij konden toen gewoon op de dirigent in de bak spelen, maar die zien ze nu niet. Een aparte assistent, die contact houdt met Rattle, dirigeert ze. Dat contact is overigens vooral dat Rattle naar hun luistert via een kleine geluidsbox bij zijn hoofd. Het is de bedoeling dat het orkest tijdens hun walsjes andere dingen speelt, gedeeltelijk ook in een andere maatsoort, maar wel gelijk uitkomt.
Ook weer zo'n verwijzing naar Mozart, in dit geval Don Giovanni.
Bij DNO kunnen we vaak mooie produkties doen met interessante dirigenten, maar ik zou het ook niet erg vinden om weer eens in Rotterdam opera te doen. Ik hoorde deze week weer dat we met het Nieuwe Luxor eigenlijk een hele geschikte zaal hebben. Ligt, net als de Stopera, prachtig aan het water en ziet er van binnen stijlvol uit. En de akoestiek is ook heel bruikbaar, te horen aan de prachtige Jahreszeiten van Haydn, afgelopen woensdag.
Ik zie ons orkest daar ook wel een mooie opera spelen.
Over een paar jaar?
In de Operadagen?
Mozart, met Yannick?
Dat zal voorlopig wel meer fantasie dan werkelijkheid blijven, maar we moeten vooral ook blijven dromen.
Eerst nog een laatste voorstelling van Strauss met Simon Rattle in de Stopera.
Met veel genoegen!