Het was een warm weerzien, met Simon Rattle, afgelopen maandag.
Het gebeurt niet elke week dat de chefdirigent van de Berliner Philharmoniker voor je neus staat, maar het voelt heel vertrouwd. De band die hij in vele jaren met ons orkest heeft opgebouwd bestaat blijkbaar nog steeds.
En kan de komende weken verder verdiept worden.
De sfeer is goed, maar we beseffen allemaal dat er in korte tijd een hoop werk verricht met worden.
De partituur van Der Rosenkavalier zit vol virtuoze passages, duizelingwekkende tempi, extreme dynamieken, abrupte overgangen, wat al niet. Ook de coupures moeten goed bekeken worden. Er is meteen veel aandacht voor de klank: geen schroom voor portamenti in de strijkers, glijden waar je glijden kan. Geen calvinisme maar fin-de-siècle wienerisch. Beetje Ravel ook. Daphnis dateert uit precies dezelfde tijd.
En het ritme natuurlijk. Niet alleen de wals, waarbij de tweede tel wat vroeger komt, soms meer soms minder. Maar ook de vierkwartsmaten worden besmet met een dosis Duke Ellington. 'Oh, I love a decent german military band !' is niet als compliment bedoeld.
Het gaat een flinke klus worden, maar de muziek is van het vrolijkmakende soort. Zoals Mozart, of Rossini.
Ik realiseer me dat we nu met Rattle voor het eerst een komische opera doen na de droevige avonturen van Pelléas, Parsifal en Tristan. Maar ook toen werden de repetities gekruid met de kwinkslagen en
humoristische associaties van de dirigent. Hij is in Berlijn zijn Engelse humor niet kwijtgeraakt of minder ad rem geworden. Doelgericht, vol energie, enthousiasmerend en efficiënt wordt er gerepeteerd.
Flexibiliteit zal van ons gevraagd worden, zeker als de zangers er bij komen en ze op het toneel staan.
En het vermogen om in het zachtste pianissimo een maximum aan expressie te bereiken. Dat herinner ik me ook nog goed van die Wagners.
Overigens, met al zijn verwijzingen naar Tristan lijkt deze opera een passend vervolg in de opera-reeks met Rattle.
Strauss, en Hofmannsthal hebben met deze 'Komödie für Musik' ongetwijfeld de opzet gehad om een aantal zaken op de hak te nemen. En volgens Rattle is Wagner en zijn Tristan daar één van. Maar niet alleen Tristan.
Ook de Weense wals moet het ontgelden. Die komt in vele gedaantes in alle drie de actes voorbij, het gaat tenslotte over Wenen. Maar Strauss was geen Wener en de wals op dat moment in twee opzichten een anachronisme. Ouderwets in 1910 en nog niet 'uitgevonden' in de tijd van Maria Theresia. Wat voert een Beier in zijn schild als hij tien jaar na de dood van Johann Strauss junior een opera, geen operette, vol stopt met Weense walsen?
Maar Tristan is een nog curieuzer element. Enigszins verborgen, maar onmiskenbaar aanwezig. Accoorden, ritmes, melodische motieven, regelmatig duikt de associatie op. We kunnen het nu, zo zonder de zangers, misschien nog extra goed horen. Maar ook het verhaal en de tekst spelen met het 'voorbeeld'. De romantische zinnen van de verliefde tiener Octavian over 'Du und Ich' en zijn voorkeur voor de nacht: Ich will nicht den Tag!
De plot die Hofmannsthal bedacht had was misschien wel erg uitnodigend. Ook hier een echtgenoot die wordt bedrogen, maar dat gebeurt al in de ouverture. Hem, de veldmaarschalk, krijgen we nooit te zien maar hij is, net als koning Marke, op jacht gegaan. Bij Strauss horen we niet de jachthoorns, zoals bij Wagner, maar belletjes, als de Marschallin denkt dat haar man onverwachts thuis komt. Realistische geluiden vanuit het orkest.
Je zou verwachten dat zulke parodistische elementen en de redenen om ze te gebruiken aan bod zouden komen in de uitgebreide briefwisseling tussen Strauss en Hofmannsthal. Daarin is de totstandkoming van deze en volgende gezamenlijke opera's op de voet te volgen is. Maar als ze vergelijkingen maken met Wagner is het eerder Meistersinger, zijn enige komische opera, die genoemd wordt. Als de dichter schrijft over de tekst die hij gemaakt heeft voor het laatste duet van Octavian en Sophie, als ze elkaar gevonden hebben, maakt hij een vergelijking met wat Wagner daar gedaan zou hebben: 'unleidlichen Wagnerischen Liebesbrüllerei ohne Grenzen', 'eine abstossend barbarische, fast tierische Sache, dieses Aufeinander losbrüllen zweier Geschöpfe in Liebesbrunst.' Het is duidelijk dat zijn voorkeur ergens anders lag. Strauss componeert hier overigens hele Mozartiaanse muziek, vrij naar Die Zauberflöte. Toch was hij ook wel wagneriaan. Alleen jammer dat ze in de brieven gezwegen hebben over Tristan.
Misschien hebben ze er over gesproken, of zelfs dat niet. Begrepen ze elkaar zonder dat uitleg nodig was.
Der Herr Graf weiss ohnehin.
Zoals bij een ideale relatie tussen orkest en dirigent.
Enige uitleg hebben we nog wel nodig, de komende dagen, maar gelukkig loopt er veel al vanzelf.
woensdag 4 mei 2011
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten