dinsdag 5 januari 2016

Fournier

Er is natuurlijk nog veel meer in het essay van Gidon Kremer wat het bespreken waard is, maar laat ik daarin vooral niet volledig proberen te zijn.
Opvallend is bijvoorbeeld het gegeven van een musicus die zich over collega's gaat uitspreken, hoewel dat in dit geval vooral overleden violisten zijn. En welke grootheid gaat dan uiteindelijk met Kremers eer strijken? Het is een verrassende keus, en dat maakt het leuk.
Daarover misschien later nog.
Want hij prijst ook twee cellisten in zijn verhaal.

Allereerst Pablo Ferrández, de Spaanse finalist van het laatste Tsjaikovski Concours.
Medici-tv bood de mogelijkheid om alle optredens in de laatste ronden via internet te volgen, en Ferrandez was onder de cellisten na de halve finale en zijn uitvoering van het Haydn-concert in C mijn absolute favoriet. Niet in de eerste plaats vanwege zijn techniek, maar de manier waarop hij muziek maakt lijkt zo recht uit zijn hart te komen. Daar kwamen de vijf anderen, inclusief landgenoot Jonathan Roozeman, niet bij in de buurt. De jury besliste anders en beloonde hem met een vierde prijs. En daar zullen ze zeker hun redenen voor hebben gehad.
Maar ik vond het leuk om te lezen dat Kremer mijn mening deelt.
Zijn favorieten bij de pianisten en de violisten kregen eindigden ook op een vierde plaats, dus stelt hij voor die 'winnaars' het instellen van een 'Kremer-prijs' voor.
De andere cellist die hij noemt is een beroemde Fransman uit de oude doos: Pierre Fournier.
De 'aristocraat onder de cellisten' werd hij wel genoemd.
Hij leefde tot 1986, maar ik heb hem nooit live horen spelen.
Wel beluisterd op menige langspeelplaat.
In mijn jeugd golden zijn Bach-suites (op het Archiv-label) nog als standaard-opname.
Harnoncourt was nog geen gemeengoed en de eerste opname van Anner Bijlsma verscheen pas rond 1980.
Natuurlijk was er de box van Casals, hors concours, alleen al omdat hij de suites zou hebben gered uit de vergetelheid. De opnames stammen uit de jaren '30 en de uitvoeringen waren ongenaakbaar.
Bij Fournier werd de muziek makkelijker bereikbaar, een beetje menselijker. Maar, als ik ze nu weer beluister, voor mij toch wat verouderd. Wat niets afdoet aan het meesterschap van Fournier, maar waarschijnlijk meer aan de ontwikkeling van mijn smaak.
Ik moet ook toegeven dat ik Fournier inmiddels een beetje vergeten was.

Daar kan zo'n observatie van Kremer wat aan veranderen.
Dus maar eens luisteren naar het voorbeeld dat hij noemt: de Elegie van Fauré:
Wat hij er niet bij vermeldt is welke uitvoering hij bedoelt (blz. 37): makes me feel that I am touching the eternal. Dat is een groot compliment.
Wat ik op internet kan vinden, behalve deze studio-opname met Gerald Moore uit 1957, is een live-opname uit Moskou van twee jaar later, met pianist Nahum Walter.
De verschillen zijn groot.
Niet alleen in het pianospel en in de opnamekwaliteit, die bij de latere opname gehinderd wordt door een fikse portie ruis, maar ook in het spel van Fournier.
Ik vermoed dat Kremer refereert aan die laatste uitvoering, waarbij boven de regelmaat van de lopende achtsten in de piano, in de melodie een grotere ritmische vrijheid wordt bereikt en een spontanere expressiviteit:

Dat kan een nadeel geweest zijn van de studio-omstandigheden en de aanwezigheid van een opnameleider (was het Walter Legge?) in 1957.
Maar ook dat levert een prachtig resultaat op.
En in beide gevallen interessant studiemateriaal.
Een grote meester!





Geen opmerkingen:

Een reactie posten