maandag 27 oktober 2014

Schermen

Het was een collega uit de houtblazersgroep die vorige week aan me vroeg hoe dat zat met de streek aan het begin van het Poco Allegretto.
Waarom spelen we die opmaat niet gewoon in de opstreek, zoals later in hetzelfde deel?
Het deel was het derde deel van de Derde symfonie van Brahms.
De opmaat was het begin van misschien wel de mooiste orkestsolo die Brahms voor de cellogroep geschreven heeft.
En mijn antwoord was: "Opstreek kan ook."
Wat je in de opstreek kan, kan je meestal ook in de afstreek.
Strijkerstaal.
Het zette me wel weer aan het denken.
En meestal wordt er niet meer zoveel over de streken nagedacht van een stuk dat zo tot het standaardrepertoire behoort.
Er is natuurlijk een reden waarom die keus ooit is gemaakt.
Van nature spelen we de noten die meeste nadruk verdienen het liefst in de afstreek.
Dat heeft met de gewichtsverdeling van de strijkstok te maken.
In dit geval ligt er meer nadruk op de tweede dan op de eerste maat.
Die schrijft de componist weliswaar onder één boog, maar weinig orkesten zullen dat ook op één streek spelen. Dat waren voor Brahms, die in de eerste plaats als pianist dacht, ook verschillende zaken. Daar heeft hij met violist Joseph Joachim per brief nog eens een hele discussie over gevoerd.
Iedere strijker leert om streken uit te zoeken, om te bepalen welke stokindeling het beste past bij het beoogde klinkende resultaat. Eerst neem je dat over van je leraar. Of je probeert de goede man te overtuigen van een beter alternatief.
Steeds beter ontdek je wat werkt en wat niet.
Totdat je in een orkest komt en de dirigent of de aanvoerder bepaalt wat er gaat gebeuren.
Of dat je gewoon de streken speelt die al veertig jaar in de partij staan.
Er is tijdens de repetities wel gelegenheid om hierover discussies te voeren, dat gebeurt meer bij de hoge strijkers dan bij ons, maar slechts beperkt. Je kunt de rest van het orkest niet eindeloos laten wachten.
En, zoals één van mijn aanvoerders altijd placht te zeggen: 'Het betere is de vijand van het goede'.
Ik dacht dat het van Goethe kwam, maar Voltaire voerde het ooit als Italiaans spreekwoord op: 'il meglio è l'inimico del bene'.
Toch blijft het vooral in solo- en kamermuziekrepertoire een boeiend tijdverdrijf, die zoektocht naar de beste streek.
Een mooi boek daarover is geschreven door de Nederlandse cellist Anner Bijlsma, deze week geridderd en op de Cello Biënnale geëerd met een internationale oeuvreprijs.
Geheel verdiend!
Het boek heet Bach, The Fencing Master.
Met als ondertitel: Reading aloud from the first three cello suites.
Hardop lezen door drie cellosuites van Bach.
Dat wil zeggen door het handschrift dat zijn tweede vrouw Anna Magdalena Bach heeft nagelaten.
Het origineel van de meester zelf is verloren gegaan en dit manuscript zit vol fouten en slordigheden.
De meeste van die slordigheden zijn boogjes, die ontbreken, onduidelijk zijn of op onlogische plekken staan.
De crux van het verhaal van Bijlsma is, dat dat misschien veel minder slordigheden zijn dan velen hebben gedacht en getoond in talloze uitgaven en uitvoeringen van deze muziek.
Bijlsma schrijft met humor, zoals hij ook spreekt, vol onverwachte overgangen en verrassende inzichten.
In mijn conservatoriumtijd gaf hij een vak dat 'Historische ontwikkeling van de cello' heette.
Hoewel hij natuurlijk ongelooflijk veel over dat onderwerp wist, vond hij het veel leuker allerlei aspecten van het cellospelen te bespreken, rare oefeningetjes, onbekend repertoire enzovoorts. Veel van geleerd.
Later heeft hij tijdens een tournee door Amerika, waar hij solist was bij het kamerorkest waar ik in speelde, nog verschillende discussies met ons over de boogjes in de Bach-suites gevoerd.
Hij was een cd-opname aan het voorbereiden, en ik leerde elke dag weer bij.
Ik hoop dat ik de kopietjes die we toen gebruikten nog ergens heb.
De vergelijking tussen het schermen en de streektechniek is een originele.
Het volgen van de boogjes zoals ze in het manuscript staan vergt een enorme technische vaardigheid.
Bowing is gesticulating. Bow-strokes are eloquent gestures.especially up-bows. (...) 
The bow is like an arm, a weapon, the virtuosity of a hero. (By the way, the art of fencing in Bach's time obeyed strict rules and was most definitely considered an art.)
Het is een boek waar ik regelmatig naar grijp.
Niet om de streken te kopiëren, maar om mezelf aan het denken te zetten.
Er staan ook van die gekke oefeningetjes in die me aan die lessen herinneren.
En veel prikkelende opmerkingen.
Nog één citaat dan: A slur always has some meaning, however small. It is like a syllable. (...) In our day, the rule is "slurred together" and preferably an equal number of notes slurred in either direction. More "tone", more "singing", and therefor less "like in speaking" seems to be the message.
Verplichte lectuur voor elke strijker.
Inmiddels is er ook een deel over de andere drie cellosuites verschenen en een over de vioolpartita's.
Daar ben ik ook benieuwd naar, hoewel ik hier voorlopig nog wel mee vooruit kan. 

Toevallig hebben we voor Domestica deze dagen ook de laatste hand gelegd voor de tekst van een programma over Anna Magdalena Bach, als afsluiting van de serie Lof&Lust in de Laurens op 3 december.
Daarin zal haar werk als kopiïste van de cellosuites zeker een voorname rol spelen.
Ondanks de frustratie over de onduidelijkheden zijn we haar daarvoor natuurlijk eeuwig dankbaar.
Bij Brahms is er geen reden voor een dergelijke onvrede.
Hij heeft zelf de drukproeven van de partituur gecontroleerd en van een waslijst correcties voorzien.
Wat het notenschrift van die Derde betreft, zijn er dus geen twijfels meer.
Maar dat betekent niet dat we weten hoe we het moeten spelen, als we het ideaal van de componist willen benaderen. En nog minder welke streek daarbij de beste is.
Ik herinner me Giulini, een favoriet voor mijn wat betreft Brahms, tijdens een repetitie met het Concertgebouworkest, die eindeloos bleef herhalen totdat hij van de cellogroep de juiste klank en dynamiek kreeg: poco allegretto, mezza voce, espressivo.
Er is wel een boek van de aantekeningen in het materiaal van het orkest waarmee Brahms dit gespeeld heeft: Brahms in der Meiningen Tradition van David Blume. De leraar van Blume, Fritz Steinbach was jarenlang dirigent van dat hoforkest van Meiningen, en op basis van zijn aantekeningen kan een aardig beeld van de uitvoeringstraditie in de geest van de componist gevormd worden,
Het deel kan beschouwd worden als een 'notturno' en met nergens een sterk forte. De celli moeten in het begin met 'viel Luft im Bogen' strijken, met, na een kleine versnelling, een rustige kwintool. Ik vermoed dat de Meininger cellisten, voor al die lucht in hun streek, ook wel wat extra streekwisselingen hebben benut.
En ik kon op youtube bijna geen enkele videoregistratie vinden die de eerste twee maten op één streek spelen. Bijna elk orkest en dirigent maken hierin dezelfde keuze, die Brahms niet in zijn partituur heeft staan.
Van de vele opnames treft, voor mij, Celibidache de sfeer heel mooi:



Geen opmerkingen:

Een reactie posten