donderdag 9 mei 2019

Furtwängler

Wat kun je doen als twee van je helden met elkaar botsen?
Kun je de één zomaar van zijn sokkel laten vallen, zodat de ander onbeschadigd blijft?
Of is het beter om te onderzoeken waar de frictie vandaan komt?
Dat laatste is in dit geval zeker interessant.
Waar het om gaat: ik ben een fan van Alex Ross, de Amerikaanse muziekjournalist die een blog onderhoudt met de titel van zijn grote succesboek over klassieke muziek in de twintigste eeuw als web-adres. Wat mij betreft een uniek boek. Listen to this, werd veel minder bekend, maar is zeker ook het lezen waard.
Ik volg hem eigenlijk vooral op internet en in The New Yorker.
En daar verscheen afgelopen week een minder dan vleiend artikel over een dirigent die heel hoog op mijn lijst van interessante musici staat: Wilhelm Furtwängler.
De titel laat aan duidelijkheid niets te wensen over: The disquieting power of Wilhelm Furtwängler, Hitler's court conductor.
In het eerste fotobijschrift is meteen al sprake van een 'nimbus of greatness' die gedemythologiseerd moet worden. Demythologiseren kan heel goed zijn, maar wil ik dit wel lezen?
Natuurlijk heb ik het gedaan en het is zeker het lezen waard.
Wat mij betreft meer door de vragen die het oproept dan de mening van de auteur.
Laat ik er een paar van noemen.
Natuurlijk gaat het over zijn rol tegenover en mogelijk in samenwerking met het Hitler-regime in een tijd dat vele collega's het land moesten of besloten te verlaten. Daar zijn boeken over volgeschreven en er wordt verschillend over geoordeeld. Interessanter in dit verband is de vraag of dat het luisteren naar deze opnames moet beïnvloeden.
Aanleiding voor deze bespreking is het verschijnen van een box met 22 cd's van live-registraties van de Berliner Philharmoniker uit de jaren 1939-45. Een deel van de opnames, 8 cd's bij DGG, heb ik al vele jaren in mijn bezit en regelmatig met bewondering en fascinatie beluisterd. Daarbij zit bijvoorbeeld een prachtige uitvoering van Schumanns Celloconcert door 'onze' Tibor de Machula, destijds nog in Berlijn werkzaam. Ross betrekt de luisteraar van destijds erbij en citeert uit een toelichting bij een Beethoven-concert: 'It is our world that sounds forth when the bows are set in motion, the world of a spirit that no enemy air raid can destroy, nor any bomb'. Beethoven als symbool van de kracht van de Duitse cultuur die niet gebroken kan worden door de geallieerde bombardementen.
Daar kun je op verschillende manieren naar kijken. Ik weet niet wie er naar deze concerten konden komen luisteren, maar dat Beethoven zo in Duitsland gespeeld werd lijkt me geen slechte zaak. De urgentie in het spel van de musici zal niet bij allen vanuit eenzelfde motivatie komen. En die urgentie wordt vast een overdaad, wring significance from every phrase zoals Ross schrijft, als je teveel opnames na elkaar beluistert. Maar ik word totaal gegrepen door die Ouverture Coriolan.
Niet om vandaag de dag zo uit te voeren. Ook toen was het een eenmalige gebeurtenis die je eigenlijk alleen goed kunt ervaren als je er in de zaal bij bent. Maar ik vind het prachtig hoe zinvol er bijvoorbeeld met vrijheid van tempo wordt omgegaan. Om een tweede, lyrischer thema langzamer te spelen was toen wel een soort traditie, die voor mij bij iemand als Mengelberg nog weleens geforceerd overkomt. In deze uitvoering overtuigt het mij volkomen, zeker de laatste keer na de lange noot in de hoorns (6:22). En ik ben blij dat ik daar nu weer eens naar geluisterd heb. In dat opzicht geen demythologisering voor mij. En het chauvinisme waar Ross tegenaan loopt, en dat bepaald niet beperkt blijft tot die duistere jaren, stoort mij nauwelijks.
Waar in het artikel meer de nadruk op is gelegd is dat de dirigent (en componist) het tonale muzieksysteem superieur acht aan de atonaliteit, die vanaf het begin van de eeuw met Schönberg weliswaar een belangrijke factor in het componeren is geworden, maar nog steeds de aansluiting met het publiek mist. Dat is uiteraard tegen het zere been van Ross, die zich altijd met een bewonderswaardige energie inzit voor de huidige avant-garde. Maar ik vind het niet fair als hij een verbinding maakt tussen uitspraken van Furtwängler over atonaliteit van Arnold Schönberg als biologically inferior en de Holocaust. Een Joodse, entartete componist die biologisch inferieur bezig zou zijn. Dat kan verontwaardiging oproepen die niet op zijn plaats is.
Op zoek naar de bron, die Ross niet noemt, kwam ik een bundel teksten tegen, Gespräche über Musik, waarin het laatste gesprek inderdaad uit 1947 stamt. De dirigent spreekt daarin over het probleem dat het publiek het contact met het hedendaagse componeren steeds meer kwijtraakt. Hij zet tonale en atonale muziek tegenover elkaar en ziet de tonale als een zich organischer, van binnenuit, op basis van cadenzen, van de tegenstelling spanning-ontspanning, ontwikkelende muziektaal. Atonale muziek heeft zeker ook kwaliteiten, maar is in biologisch opzicht in het nadeel. Diese biologischen Minderwertigkeit mag eine intellektuelle Hochwertigkeit gegenüberstellen; das ändert an die Tatsache an sich nichts. Daarover kun je van mening verschillen, maar het is wel een heel ander verhaal dan Ross suggereert. En de verbinding met wegblijvende publiek vind ik niet zo raar.
Overigens was Furtwängler degene die Schönbergs Varitionen opus 31 ooit in Berlijn in wereldpremière bracht. En welke dirigent heeft dat tegenwoordig nog op zijn repertoire? 
Het zijn interessante vragen die het artikel oproept en misschien wel aanleiding om weer eens wat dieper in de materie te duiken. Zo'n ouverture van Beethoven is in wezen nog een redelijk onschuldig voorbeeld, maar ook één van mijn favoriete uitvoeringen van de Negende komt van deze dirigent met dit orkest in dezelfde zaal, maart 1942. Wat zouden ze toen gedacht hebben bij Alle Menschen werden Brüder!?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten