Het zal een uitdaging geweest zijn om met zo weinig ruimte voor tekst te melden wat je zeggen wilt. Ik vind dit wel een effectieve binnenkomer en aandachttrekker voor de RPhO-brochure van 77-78. Edo de Waart viert zijn 10-jarig jubileum en David Zinman wordt als enige van de gast-dirigenten genoemd. Zou hij dan in beeld zijn als nieuwe chef? Hij staat met vier hele verschillende programma's in het seizoen, en in de RPhO-Kroniek wordt hij opgevoerd als 'vaste gast-dirigent', maar die informatie ontbreekt in de brochure. Overigens wordt ook nergens de titel chef-dirigent specifiek genoemd.
En dan het uiterlijk. Ook nu is weer voor rood gekozen, als een grote vlek meanderend door de informatie over de programma's. Aan de voorkant, in kleur, een grote foto van het orkest, in volle bezetting in actie tijdens een concert in de Doelen. Ik vermoed dat Edo de Waart dirigeert, maar wat?
Een volle strijkersbezetting, een vleugel staat ongebruikt aan de zijkant, die ruimte was er blijkbaar. Twee paukenisten met drie slagwerkers ernaast kan een aanwijzing zijn. Met zeven hoorns en vijf trompetten denk ik meteen aan Mahler 1. De harp erbij klopt dan ook, maar wat doet die man daarnaast? Heeft hij een fluit op zijn schoot? Er zitten al vier fluitisten (allen mannen!) naast hem, dat zou voldoende moeten zijn voor Mahler. En dan nog de lege plek tussen tweede en contrafagot. Wel een fagot, geen stoel. Ik kan twee redenen bedenken: het is de plek vlak voor de eerste trompet en die kan in een Mahler symfonie best wat decibellen produceren. Een beetje afstand is dan prettig. Of: er is ruimte nodig om tijdens het concert langs te kunnen lopen, wat past bij de Eerste van Mahler, waarin enkele trompetten eerst achter het podium moeten spelen. Veel ruimte biedt het niet, maar het kan. En wat betreft het volume van de trompet: ik denk dat je je in die tijd geen betere achterbuurman kon wensen dan Peter Masseurs. Mijn gok blijft dus voorlopig: Mahler1. Als iemand een betere suggestie heeft hoor ik het graag.
Die Mahler staat zelfs op het eerste programma van het seizoen, gecombineerd met Diepenbrock, een deel uit Marsyas. Beiden stonden het jaar daarvoor ook al op de lessenaars, dus toen kon de foto gemaakt zijn. Het zat dus waarschijnlijk al goed in de vingers voor de tournee naar Amerika in otober-november. Als ik me goed herinner stond de symfonie ook op het programma van het allereerste concert dat ik ooit van het orkest hoorde, in de Grote Kerk in Goes, samen met het Vioolconcert van Glazoenov, door concertmeester Jacques Holtman. De provincie hoorde er toen bij. Net als Nederlandse muziek. Behalve Diepenbrock ging ook Keuris' Sinfonia in de koffer mee de Atlantische Oceaan over, en daarvoor Het Kanaal voor de Proms in Londen. Een grote bezetting was blijkbaar geen bezwaar voor tournee-repertoire.
Een andere vroege persoonlijke herinnering aan het RPhO is een concert dat ik eind jaren 70 in de Concertzaal van Middelburg hoorde met David Zinman. Ongetwijfeld in een kleine bezetting - de zaal is niet zo groot - maar wel met vier solisten. Na een heerlijke Hebriden-ouvertüre klonk een concert voor strijkkwartet en orkest van Spohr. Ik had toen nog niet zo'n besef hoe uitzonderlijk die combinatie was en hoe zelden iets van Spohr op het programma staat maar heb zeer genoten van het spel van het Daniel Kwartet, alle vier leden van het orkest. Ze hebben het ensemble jarenlang naast hun orkestbaan gedaan. Dat missen we tegenwoordig wel. Het Spohr-concert heb ik sindsdien nooit meer gehoord. Ben benieuwd hoe ik daar nu naar luister.Ook dit jaar wordt een behoorlijk aantal orkest-musici als solist ingezet. Naast het Daniel Kwartet en concertmeester Jacques Holtman komt hoboïst Jan Spronk met werk van Louis Andriessen aan bod en zet een viertal collega's zich in voor de Sinfonia Concertante van Haydn. Michel Roche speelt daarin de aartslastige cellopartij en mag ook nog de RPhO-première van Prokofievs Sinfonia Concertante voor zijn rekening nemen. Onder de gast-dirigenten niet meer de grote aandachtstrekkers als Ormandy en Kondrasjin van vorig seizoen, maar toch wel een aantal ervaren Duitse maestro's als Masur, Leitner en Albrecht en als Nederlanders Vonk en Roelof van Driesten, die vanuit de aanvoerdersstoel bij de tweede violen was opgeklommen tot assistent-dirigent. Opvallend is (componist) Otto Ketting als dirigent (en programmeur) van drie programma's in de moderne Z-serie verdeeld over de Grote Zaal en de hal van de Doelen, met speicale aandacht voor Vermeulen en Milhaud.
Wat nog meer opvalt: Jessye Norman als soliste in Berlioz' nuits d'été, waarschijnlijk was ze nog niet de superster van tien jaar later. Hans Vonk dirigeert L'enfant et les sortilèges van Ravel met 'Swingle II' als solisten, dat moet een feest geweest zijn. En ik zie Joplins ouverture 'Treemonisha' staan. Was dat in die tijd niet ineens een hele populaire opera, herontdekt o.i.d., een soort Porgy&Bess?
Maar de belangrijkste gebeurtenissen van het seizoen staan niet in deze brochure. Daar is de RPhO-kroniek onmisbaar. Allereerste de keuze voor de opvolger van Edo de Waart. Op 6 maart 1978 wordt David Zinman gevraagd vanaf 1 september 1979 het chef-dirigentschap op zich te nemen. Een unanieme beslissing, die later niet heel gelukkig blijkt uit te pakken. Andere kandidaten waren Kondrasjin, die als Rus door vooral de orkestleden uit Oost-Europa gewantrouwd wordt, en Klaus Tennstedt, die helaas net gekozen had voor Hamburg. Een wel heel gelukkige keuze bleek de invaller van een zieke Gerd Albrecht. Simon Rattle debuteerde als 23-jarige en was op dat moment assistent dirigent in Liverpool. Het werd een enorm succes. Vooral met de Vijfde Sibelius, die hij ondanks bezwaren perse wilde dirigeren, maakte hij grote indruk. Het zou het begin zijn van een lange en vruchtbare relatie.
Ik heb zijn naam regelmatig van oudere collega's gehoord, als van een dirigent uit een andere tijd, die alles kon, veeleisend, vooral op zoek naar een volle aantrekkelijke klank uit het orkest, met dubbel bezette houtblazers. Een dirigent die grote indruk had gemaakt. En hier zie ik zijn naam staan, in de brochure van seizoen 76-77: Eugene Ormandy. Hongaar van geboorte en opleiding maar al jong naar Amerika verhuisd. Hij zou, vanaf 1936, 44 jaar (!) lang als chefdirigent van het Philadelphia Orchestra fungeren, een van de Big Five van de Verenigde Staten. Ik vermoed dat Yannick daar zelfs nu nog van kan profiteren, vooral in de klank van de strijkers. Hij was een levende legende, waarvan het bepaald niet vanzelfsprekend was dat hij naar Rotterdam zou komen. Als ik de Kroniek mag geloven had de Amerikaanse tournee de reputatie van het RPhO goed gedaan en leek een weekje Rotterdam in 1977 een geschikte manier om een vakantie in Europa af te ronden. Het programma zonder solist, met vier uiteenlopende werken, tussen een symfonie van Haydn en de Vijfde van Tsjaikovski zou een hoogtepunt van het seizoen worden. Als element uit zijn (nieuwe) vaderland had hij Barbers Second Essay meegenomen. Een stuk dat veel te weinig wordt gespeeld.
De drie concerten werden, op initiatief van een enthousiaste Ormandy, nog gevolgd door een benefietconcert op maandag met een heel Beethovenprogramma. Het geld ging naar de inrichting van een huis voor daklozen. En hij belooft terug te komen. In 1980, na zijn afscheid als chef in Philadelphia, komt hij weer naar Rotterdam.
Na de brochure van 75-76, met (bijna) alle orkestmusici onder een kleurrijke regenboog, lijkt de affiche van 76-77 een stapje terug. De kleuren zijn verdwenen, op een paar rood geschreven namen na, en van het orkest is niemand meer zichtbaar, behalve de chef. Edo de Waart staat afgebeeld, samen met twee gastdirigenten, waaronder uiteraard Ormandy, en negen componisten, met de namen erbij. De andere dirigent is Kirill Kondrasjin. Deze had eveneens een grote reputatie opgebouwd met zijn Russische orkest, het Filharmonisch Orkest van Moskou, zoals een seizoen eerder te horen in de Doelen. Kondrasjin was ook de dirigent van de spectaculaire finale van het Tsjaikovski Concours in 1958, toen Van Cliburn een overwinning voor Amerika in de wacht sleepte. Belangrijker, en moediger, waren een tweetal belangrijke en beladen premières van symfonieën van Sjostakovitsj, nummers 4 en 13. In 1978 zou hij in Nederland politiek asiel aanvragen. Het is wel toevallig dat twee van deze grootheden, uit zulke 'contrasterende' culturen, binnen enkele weken hun debuut in Rotterdam konden maken en beide, tot groot genoegen van orkest en publiek, terug zouden keren.
De keuze van de negen afgebeelde componisten lijkt zo op het oog redelijk willekeurig. Ze staan allemaal geprogrammeerd, maar niet vaker of prominenter dan vele andere. Händel ontbreekt zelfs helemaal in het overzicht, maar misschien is die nog tijdens een Prom-concert gespeeld. De aandacht voor de enige nog levende onder hen, Per Norgard, is zeker terecht. Een programma in de Z-serie is uitsluitend met zijn muziek gevuld, waarvan hij een deel ook mocht dirigeren. Hij zou een maand lang in Rotterdam actief zijn als 'composer in residence'. Dit jaar overleed hij op 92-jarige leeftijd. Het wervende verhaal onder de afbeeldingen voelt wat houterig. Over componisten die de codes leveren die door de vertolkers vertaald worden in klank. 'De een kan niet zonder de ander... dat is 'n feit. Voor meer feiten z.o.z.'
En aan die ommezijde staan uiteraard de programmering en de prijzen van abonnementen en losse kaarten. En wat zijn dan opvallende zaken? De bezoekende orkesten komen uit Hamburg, Den Haag, Hilversum en Amsterdam. Het Concertgebouworkest neemt componist Lutoslawski als dirigent van uitsluitend eigen werk mee. De Waart zou het seizoen afsluiten met Verdi's Requiem met stersolisten als Katia Ricciarelli en Vinson Cole, maar constateert kort daarvoor dat het Toonkunstkoor niet het gewenste niveau heeft. Eerder al had hij, zowel ontevreden met de politiek als met de organisatie van het orkest, zijn vertrek aangekondigd. wat in 1979 zou ingaan. Maar dat lees je natuurlijk allemaal niet in de brochure. Beide Sinfonie Concertante van Mozart staan geprogrammeerd met de blazers uit eigen gelederen en als strijkers twee jonge supersterren uit Amerika (of is het Israël?) Perlman en Zuckerman. Dat moet een feest geweest zijn, hoewel de Bach, die ze ook speelden, verre van stijlgevoelig klonk, aldus de recensies. Daar moet je hun natuurlijk niet voor vragen. Fournet, de vroegere chef, brengt weinig gespeeld Frans repertoire, zoals de Vierde van Roussel en een symfonie van Dukas, terwijl Van Otterloo met Les Eolides van Franck komt. Een curieus geval is het pianoconcert De gele rivier, van een Chinees componistencollectief, waar Daniel Wayenberg zich aan waagt.Mao was nog maar net overleden, maar inmiddels is het vooral een interessant tijdsdocument. Het zou nog wel vele jaren duren voordat het orkest welkom was in China. Ik ben benieuwd welke kleur de brochure van 77-78 zal laten zien.
Het is inmiddels hoog tijd voor een volgende stap in de reeks RPhO-brochures met seizoen 75-76, misschien wel de mooiste van de reeks. Of in ieder geval leuk om al die oud-collega's op de foto te zien, onder de regenboog, en de namen te lezen. En de groepsdynamiek die er uit spreekt. Hoe zou het orkest van vandaag er op zo'n foto uitzien? Ik denk dat onze laatste groepsfoto's bij een podiumsessie genomen zijn, ik weet niet meer wanneer, maar dat is wel iets heel anders. Hierop zie je niet wie wat speelt, wie aanvoerder is of zelfs dirigent. Edo de Waart staat erbij, bijna achteraan in het midden, en valt totaal niet op. Het zijn allemaal sterke individuën, nog in hoofdzaak mannen, een minderheid met stropdas, een enkeling met een sigaret in de mond. Hadden het ook havenarbeiders kunnen zijn, of personeel van De Bijenkorf? Het gezelschap wordt wervend omschreven als 'een ensemble waarvan je alleen al kunt zien dat het van muziek houdt'. Het zal wel. Ik zie het niet.
Het was de tijd dat de wereld veroverd moest worden. Plaatopnames, buitenlandse concerten. Het succes van een Amerika-tournee wordt genoemd, 'A great orchestra'. Maar ook de frustratie van de onderwaardering vanuit Den Haag. 'P.S. Op deze foto staan helaas maar 88 orkestleden. Zo groot denkt het Rijk nog steeds dat het R.Ph.O. is. Dat wij dankzij onze stad in feite met z'n 112en zijn is een andere zaak.' Rotterdam was trots op zijn orkest, en het orkest was blij met zijn chef-dirigent. Er wordt gewaarschuwd niet te lang te wachten met het kopen van een abonnement: 'Edo's succesformule blijkt te werken. Succesformule? Ja, een programmapolitiek die eerlijk is en duidelijk. Een programmering die weliswaar ook onbekender repertoire brengt naast het vertrouwde. maar die u niet dwingt een grote hoeveelheid muziek te horen waarvan u waarschijnlijk niet gediend bent.' De chef-dirigent als programmeur, wat heeft dat opgeleverd?
Een groot aantal eigen orkestleden worden als solist gepresenteerd, zeven in getal. En dan heb ik Gerard Hettema nog niet meegerekend. Het zegt ook wel wat dat hij wordt genoemd bij de concertmeestersolo in Ein Heldenleben van Strauss. Tegenwoordig is zoiets nog niet bekend bij het maken van de brochure. De lijst internationale vioolsolisten is indrukwekkend met o.m. Francescatti, Ferras, Schneiderhan, Chung en Szeryng, die dit keer het Vioolconcert van Berg mag presenteren. Tegenwoordig is het een componist die marketingafdelingen nerveus maakt maar in die jaren lijkt het Concert bijna een vast onderdeel van het seizoen. Ik overdrijf een beetje, want 74-75 werd overgeslagen en in 73-74 stond het wel geprogrammeerd maar heeft Stern een ander Vioolconcert gespeeld.
Misschien is het interessant om te zien hoe de 'programmapolitiek' van Edo met zo'n toch wel modern werk omging. Hoe werd het gepresenteerd? In 71-72 was het USO, Utrechts Symfonie Orkest, ervoor uitgenodigd met David Zinman als dirigent, en solist Isidor Lateiner. Een feestelijke Mozart-symfonie (Haffner) opende de avond en na de pauze klonk nog La Mer, voorafgegaan door Decoration Day van Ives. Ook geen dagelijkse kost, en de samenhang ontgaat mij. Die lijkt meer aanwezig als Menuhin een jaar later de Berg komt spelen, voorafgegaan door een orgelconcert van Händel. Na de pauze mag solist Arie Keijzer schitteren in de Orgelsymfonie van Saint-Saëns. Berg grijpt terug op Bach en suggereert orgelklanken in zijn koraal, maar voor het overige zal dit voor het publiek vooral voor een aangename afwisseling hebben gezorgd. Overigens hadden de abonnement-houders een paar weken eerder Bergs Drie Orkeststukken kunnen horen. Als Stern in 1973 komt, en uiteindelijk Beethoven speelt, dirigeert De Waart als opening de Bach-cantate nr. 60, waaruit het koraal Es ist genug door Berg uitgebreid in zijn Vioolconcert is geciteerd. Jammer dat die link wegviel, hoewel ik er niet zeker van ben dat dat goed zou werken. Na de pauze een stuk van Van Vlijmen en een symfonie van Mozart. In 1975 is Telemann gekozen als componist uit de barok met een 'Concert in D', welke dat ook moge zijn. De Militaire symfonie van Haydn completeert de eerste helft. Berg komt na de pauze en de Haydn-variaties sluiten de avond af. Eigenlijk best een sympathiek programma met vier verschillende stijlperiodes , de symfonie voor de pauze, het soloconcert in de tweede helft en een variatie-werk, dat vaker als ouverture wordt geprogrammeerd, als slot. Hoewel dat thema eigenlijk niet van Haydn is, zal die link vast bedacht zijn.
Tijd voor een zijpaadje. Programmeren is een kunst en een van de weinige boeken die daarover geschreven zijn, voor zover mij bekend en alleen daarom al belangwekkend, is van de hand van Maarten Brandt. Onder de titel Klinkende alchemie heeft hij een grote hoeveelheid muziekessays verzameld, die met name het programmeren van symfonische concerten behandelen. Ik had mijn exemplaar vorig jaar aan een collega geschonken, toen hij een carrière-switch maakte, en was nu verrast dat het niet meer in de handel is. Met enige moeite is het me onlangs toch gelukt weer een gebruikte versie aan te schaffen en ben ik nu benieuwd op welke manier dit Vioolconcert van Berg aan de orde komt. Ik zal me vooral beperken tot de voorbeelden die MB noemt en zal wellicht later proberen dieper op de achterliggende gedachten in te gaan. Hij geeft namelijk wel drie verschillende programma's die zijn waardering kunnen opwekken. Het eerste is van Jan Zekveld, niet de minste, voor de NPS-matinee in 2004, met als tweede helft Die Jakobsleiter van Schönberg. Twaalftoonsmuziek, Tweede Weense School, leraar-leerling. Het tweede voorbeeld komt van de hand van Henk Guittart, maar is blijkbaar nooit in praktijk gebracht. Daarin vormt de Derde van Bruckner (versie 1889/90) de hoofdmoot en klinkt als inleiding de Ouverture Die Fledermaus. Het idee lijkt mij duidelijk, en overtuigend, maar ik zou me ook kunnen voorstellen dat bijvoorbeeld de eerste versie van de Bruckner-symfonie nog beter kan werken. Een derde voorbeeld komt van de hand van Brandt zelf, uit een voorstel voor een 'ideaal concertseizoen', zestien spannende programma's op een rij. Hier staat het concert van Berg ingeklemd tussen de Blazerssymfonieën van Stravinsky en de Derde van Beethoven. Daar ga ik nog eens goed over nadenken. Zelf zou ik graag nog Schubert in de strijd gooien.
Om nog even terug te keren naar de aanleiding, de RPhO-brochure van 75-76: ik ontdekte wat verrassende Rotterdamse elementen. De Amerikaanse dirigent James DePriest zou ooit enkele jaren in de Maasstad hebben gewoond maar ook Ed Spanjaard wordt als stadgenoot opgevoerd. Ik wist het niet en kan het in zijn biografie ook niet terugvinden, maar dat kan geen vergissing zijn. Misschien nog het leukste Rotterdamse element vind ik de Ouverture waar De Waart het eerste concert mee opent, namelijk Iwan en Pauleska van Wouter Hutschenruyter. Ik heb het nooit eerder gehoord maar het lijkt me heerlijk om eens te spelen.
Afgelopen week nam ik eindelijk de gelegenheid om een mooie en verrassende tentoonstelling over Parijs in het Haagse Kunstmuseum te bezoeken. Er werd een interessante verbinding gelegd tussen de grondige 'verbouwing' in de tijd van Napoleon III, toen Haussmann de brede boulevards heeft aangelegd en het zonnige beeld dat onder meer de impressionisten van de stad schilderden. Uniek fotomateriaal liet nog een deel van de oude situatie zien. Maar het meest opzienbarend vond ik nog de manier waarop daar vanuit het urinoir de reclamezuil ontwikkeld werd. Het urinoir was een geschikte plek om reclame op te hangen, maar daar werden in de eerste vooral producten voor mannen aangeprezen. Om 'wildplakken' in zijn mooie Parijs te voorkomen ontwikkelde Haussmann de reclamezuil waarop dan ook affiches met bijvoorbeeld zeepreclames het straatbeeld gingen verlevendigen.
Twee eeuwen later kiest het Rotterdams Philharmonisch ervoor de seizoensbrochure in de vorm van een affiche te gieten. Dat zou een goede keus blijken, want vanaf 1973 zijn er twaalf seizoenen op die manier gepresenteerd, voordat weer teruggegrepen werd op het traditionele boekje. Zou Edo de Waart zelf dat op zijn geweten hebben? 73/74 is het seizoen dat hij wordt gepresenteerd als 'dirigent en artistiek leider'. Dirigent was hij al een tijdje in Rotterdam maar vanaf dat moment nam hij de artistieke leiding over van Jean Fournet en heeft, volgens de tekst ook de 'differentiëring in de verschillende series aangebracht'. Zijn verantwoordelijkheid strekte ongetwijfeld een stuk verder dan tegenwoordig gebruikelijk is.
Het formaat van de affiche is opvouwbaar in acht vlakken tot een handzaam formaat en op de voorkant is voldoende ruimte om het hele programma, verdeeld over zes series, te vermelden. Zes vrolijke kleuren zijn als ondergrond gebruikt, die erg veel lijken op de kleuren in het losbladige systeem van drie jaar daarvoor, maar dan anders verdeeld. Alleen de Z-serie heeft zijn frisgroene kleur behouden, wellicht passend bij het profiel van 'bijna elk concert een modern werk', terwijl de E-serie, ook op donderdag, 'niet verder gaat dan Bartók'. Bij modern zie ik namen van Van Vlijmen, Ton de Leeuw, Peter Maxwell-Davies en Ginastera. Maar waarschijnlijk vonden de spannendste, meest hedendaagse concerten plaats bij de Knaakconcerten. Dat was op vrijdag of zaterdag rond middernacht en voor een rijksdaalder (2,5 ouderwetse guldens) kon je dan in de hal van de Doelen komen luisteren, op een stoel of een 'voetbalkussentje'. Ensembles uit het orkest maar ook uit New York en Straatsburg (de befaamde slagwerkgroep) traden op. Daar zou ik graag bij geweest zijn.
Er is gezocht naar een laagdrempelige uitstraling met als motto 'de Doelen is er voor iedereen'. Opvallende programma's zijn voor mij bijvoorbeeld de Vijfde Mahler met Bruno Maderna, de ene avond gecombineerd met Argerich in Mozart, de andere met Wayenberg in Ravel. David Oistrach speelt Beethoven, voorafgegaan door Psalm 100 van Reger. Na de vorige twee seizoenen alweer een derde keer het Vioolconcert van Berg, dit keer met Isaac Stern, gecombineerd met een cantate van Bach, een symfonie van Mozart en een blazersserenade van Van Vlijmen. In Lorin Maazel, in de Pathétique, hadden ze een topdirigent weten te strikken. Er waren gastorkesten uit Den Haag, Hilversum, Edinburgh en Praag
De affiche van 74/75 gaat min of meer op dezelfde voet verder. Iets minder kleuren die nu, in de vorm van een rookpluim uit een tuba, in elkaar overgaan. Voor de programmering is, door een efficiëntere verdeling nog slechts de helft van het oppervlakte nodig. De korte tekst op de achterkant focust nog meer oo Edo de Waart, die bij Phonogram een eerste succesvolle lp met het orkest heeft opgenomen en op tournee het Engelse publiek had veroverd. Hij wordt vaste gast in San Francisco en gaat bij de Berliner Philharmoniker debuteren. M.a.w. kom luisteren zolang hij nog in Rotterdam dirigeert! De Knaak- en Prom-concerten zie ik niet meer genoemd, maar misschien hadden die geen publiciteit meer nodig. Een feestelijke opening van het seizoen in 'Sportpaleis Ahoy' ' (toen nog als sporthal en met een apostrof na de y) met de Piet-Hein-Rhapsodie en Ouverture 1812. De mededeling dat de woensdagavond-concerten nimmer zullen samenvallen met een Europacupduel, zal vooral aan het manlijke deel van het publiek (de helft?) en het orkest (het grootste deel) gericht zijn. Feyenoord had in 1974 zowel de UEFA-cup en het kampioenschap van Nederland gewonnen. Het RPHO gaat in april de VS veroveren. In die tijd nemen orkesten uit Londen, Liverpool en Frankfurt de concerten waar. Verder is de programmering in lijn met de seizoenen daarvoor. Haitink dirigeerde, net als ruim 15 jaar later, de Tweede van Mahler in februari en voorafgegaan door een cantate van Bach. Fournet is terug op zijn oude honk met het Requiem van Fauré en een volledig Ravel-programma, om diens honderdste verjaardag te vieren. Met als openingswerk de Fanfare voor L' éventail de Jeanine, een stuk waar ik nog nooit van gehoord heb. Blijkbaar was het geschreven als onderdeel van een ballet waar nog negen andere Franse componisten aan hadden bijgedragen. Minder dan twee minuten muziek maar een goed idee om het programma mee te openen. André Previn lijkt de grote naam van dit seizoen te zijn als dirigent van zijn eigen gitaarconcert, met John Williams, en de Vierde Tsjaikovsky.
Om te kijken wat er van de plannen terecht is gekomen heb ik de Kroniek van Jan Kosten er nog even op nageslagen. Dan blijkt de praktijk weerbarstig. De maand voordat Maderna naar Rotterdam zou komen overleed hij. Oistrach was ziek geworden en moest vervangen worden, evenals dirigent Leitner, en Isaac Stern verruilde het Berg-concert voor Beethoven. Als reden werd opgegeven dat hij geschokt was door de (Jom Kipoer-)oorlog in Israël. Zou dat dan te maken hebben met de nodige voorbereidingen voor het stuk of de muzikale inhoud? Kosten schrijft overigens ook over uitverkochte abonnementsseries en een zaalbezetting van 98%. Het waren mooie tijden.
Zoals beloofd in de vorige aflevering gaan we verder op ontdekkingstocht in de seizoensbrochures van het Rotterdams Philharmonisch met seizoenen 71/72 en 72/73. Geen foto meer op de voorkant en geen gekleurde losbladige serie-overzichten. Wel een paar mooie kleuren, behoedzaam ingezet binnen een cirkel met verder voornamelijk zwart-wit. Verrassend vond ik het welkomstwoord van 71/72. Een uitspraak van Igor Stravinsky over dat muziek niets hoeft uit te drukken maar een zaak op zichzelf is. Daaronder zijn datum van overlijden: 6 april 1971, vandaag precies 54 jaar geleden. Zelden zal een brochure zo snel op de actualiteit hebben gereageerd! En blijkbaar was het toen nog niet naar de drukker. Staat er dan ook veel Stravinsky op het programma? Ik zie Feu d'artifice, een Vuurvogel-suite, de Psalmensymfonie, Symfonie in 3 delen en Petroesjka. Best substantieel. Zou dat voor zijn 90-e verjaardag geweest zijn of was het niet uitzonderlijk? Het seizoen daarop is eigenlijk niet veel minder: Sacre, Vuurvogel, Jeu de cartes (door Leinsdorf) en Les Noces. Wij spelen volgend jaar slechts Petroesjka en een jeugdvoorstelling van de Vuurvogel.
Tegenover elke serie staat een pagina foto's, zwart-wit, allemaal zelfde formaat, van dirigenten en solisten. Dat zouden we nu te saai vinden. Achterin is een glimp van een enkele orkestmusicus te zien, een violist, een hoornist van zijn rus af gezien, slagwerkstokken, een onttakelde fagot tussen de data van de promenadeconcerten, de buitenconcerten en de reizen naar het buitenland, vooral België en Duitsland. In 72 geen tournee, behalve twee avonden in Wenen, en voorstellingen van Lohengrin als operabegeleiding in Amsterdam en Scheveningen. Bij de Promenadeconcerten staan dan inmiddels wel dirigenten vermeld, waaronder Boskovsky. Dat zal een avond Weense walsen geweest zijn.
Er wordt hoofdzakelijk met beide vaste dirigenten gewerkt. In 1971 staat David Zinman al vermeld, dan nog met het USO, maar zijn foto is verward met die van Wagasugi. Verder dirigeerden van Otterloo, Leitner en Erdelyi. Een jaar later is er veel meer variatie. Vonk, Foster, Mackerras, Kondrasjin, Leinsdorf. En er komen internationale orkesten als de London Philhamonic met Haitink (Mahler 6) en het Philharmonisch Orkest van Leningrad met Temirkanov met natuurlijk een flinke symfonie van Tsjaikovski. Orkestleden kregen ruim gelegenheid om zich solistisch te laten horen , opvallend vaak in programma's waar ook een andere solist optrad. Zo speelde Michel Roche de Epiphanie van Caplet nadat Szeryng een Vioolconcert van Paganini had laten horen en mochten Heinz Friesen en Wim Stok het dubbelconcert van Wagenseil spelen als ouverture voor het Tweede pianoconcert van Martinu met Rudolf Firkusny. Gerard Hettema speelt in één seizoen zowel een vioolconcert van Mozart als Bachs Vijfde Brandenburgse concert.
De programmering ziet er best aantrekkelijk uit. Ik had verwacht dat het format ouverture-soloconcert-symfonie zou overheersen maar dat blijken eerder uitzonderingen. Er gaat beduidend meer klassiek repertoire dan we nu gewend zijn te spelen. Een mooie combinatie vind ik Bachs Vierde suite voor de Negende van Beethoven. Eerder curieus lijkt me Meistersinger-vorspiel, Nocturnes van Debussy en Brahms Tweede pianoconcert. En hoe is het met de Nederlandse muziek? Fournet breekt een lans voor Lex van Deldens Piccolo concerto in beide seizoenen en Escher, Frid, Kox, Schat, Reinbert en Ton de Leeuw komen ook aan bod. Geen verwaarlozing zou ik zeggen. Alle drie de pianoconcerten van Bartok zijn te horen in 72/73 en beide seizoenen hebben het Vioolconcert van Berg geprogrammeerd. Eerst Isidor Lateiner, dan Yehudi Menuhin, gesandwiched tussen een orgelconcert van Händel en de Orgelsymfonie van Saint-Saëns. Fournet waagde zich met de gezusters Loriod aan de Turangalila symfonie en heeft een jonge Jessye Norman in La Damnation de Faust. En wat te denken van Les Noces als afsluiting na een Brandenburgs concert een symfonie van Mozart en Kammermusik 3 van Hindemith (met cellist Harro Ruijsenaars als solist)? Zoiets zou bepaald niet misstaan in een van onze komende seizoenen.
Het meest opvallende programma vond ik het Requiem van Josephs, voorafgegaan door Vespers van Mozart. Wie, in hemelsnaam, is Josephs? Na enig speurwerk ontdek ik Wilfred Josephs, overleden in 1997. Gerespecteerd door belangrijke musici. Giulini, die het Requiem dat jaar in Chicago uitvoerde, noemde het zelfs 'het belangrijkste stuk van een levende componist'. In Rotterdam was het Charles Mackerras die de Nederlandse première dirigeerde met Marco Bakker als solist. Het stuk blijkt een combinatie van een katholieke mis en een Joodse Kaddish, ter herinnering aan de Holocaust. Alle reden om het stuk weer eens uit te voeren. Als het te riskant is voor een te lege zaal is kun je ook rond 4 mei de drie delen voor strijkkwintet apart uitvoeren. Als rehabilitatie voor een ten onrechte vergeten componist.
Voor mijn column in de nieuwste Intrada heb ik oude seizoensbrochures van het RPhO bekeken die ik van een collega gekregen had. In die paar honderd woorden van zo'n verhaaltje kun je maar weinig kwijt en al helemaal geen illustraties, terwijl ik wel een aantal opmerkelijke zaken tegenkwam. Alle reden om daar op deze plek nog eens dieper in te duiken.
Het oudste exemplaar komt uit 1970, toch al ruim een halve eeuw geleden. En dan vallen vooral de overeenkomsten met de nieuwste op. De chefdirigent met de blik naar links voorop, het (veranderde) logo en het jaartal. Weliswaar staat Lahav er niet dirigerend op maar de uitstraling is hetzelfde en zelfs het formaat is bijna gelijk.
De verschillen worden duidelijker als je verder kijkt en het oude boekje openslaat.
Een paar korte stukjes over wat men van een concert kan verwachten, inclusief 'de Pauze. Wachten op wat boeien gaat en intussen een drankje en een goed gesprek.'
Dan foto's en bio's van beide vaste dirigenten Jean Fournet en Edo de Waart, waarvan de eerste ook artistiek leider was. Namen van stafmedewerkers of zelfs een directeur ontbreken nog. Daarna een lijstje van negen gastdirigenten en vier gastorkesten en een overzicht van de concerten buiten Rotterdam. Naast Nederlandse steden waar we nu nog wel spelen zie ik Dordrecht, Delft, Gouda, Leiden en ook Goes. Tournees naar Engeland en Zwitserland.
Voordat de series, op een losbladig systeem in zes vrolijke kleuren, in beeld komen, staan de data van de Matthäus Passion en de vermaarde Promenadeconcerten vermeld. Het waren er 15, waarbij het repertoire pas later bekend werd, en die volgens de verhalen altijd vol zaten. Kom daar nu nog maar eens om.
De kaartverkoop lijkt sowieso niet zo'n probleem. Losse kaarten worden 'indien nog voorradig telkens vanaf een week voor de concertdatum verkocht aan de kassa'. Reductiekaarten zijn beschikbaar voor o.m. dienstplichtige militairen.
Maar dan de series. A, B, CD/CW, E, X en Z. Elke dag van de week heeft een serie, behalve de maandag. En de zaterdag, maar daar zullen die promenadeconcerten dan wel gespeeld zijn.
De duurste plaatsen waren de loges, die tegenwoordig als 2e rang worden verkocht. Voor de hele serie A, 14 vrijdagavonden, betaalde je toen 150 gulden.
En daar kreeg je heel veel moois voor. Op de openingsavond speelde David Oistrach het Vioolconcert van Brahms - wie kon dat mooier dan hij? - en twee weken later dirigeerde Fournet Honeggers Jeanne d'Arc au Bucher. Het Concertgebouworkest komt twee keer, met Haitink en met Lorin Maazel die ook nog vioolsolist in werk van Mozart was.
In serie B dirigeerde Fournet Erasmi Monumentem van Frank Martin, precies een jaar na de wereldpremière. Goed dat zo'n stuk dan meteen alweer op de lessenaars staat.
Edo de Waart opent de C serie met Sinfonia van Berio op 22 september ongeveer twee jaar na de première in New York. Althans van de vierdelige versie. Inmiddels had Berio een deel toegevoegd. Die vijfdelige versie klonk waarschijnlijk eerder in Rotterdam dan in New York, waar Bernstein het op 8 oktober van dat jaar voor het eerst dirigeerde. Hoog tijd om het weer eens in de Doelen te spelen.
De Z-serie was nog niet het domein van de hedendaagse muziek, dat kwam pas later. Berio klinkt daar wel, maar hoogtepunt zal de Tweede Mahler met het koor en orkest van de Bayerische Rundfunk met Kubelik geweest zijn.
Wat ik me nog wel afvraag is de aanvangstijd van de concerten. Sinds jaar en dag hanteren we kwart over acht en kwart over twee, maar waarom eigenlijk? En wanneer is dat begonnen? Blijkbaar was het niet nodig het te vermelden en was het vanzelfsprekend. De volgende keer eens kijken wat de jaren hierna voor opvallends te bieden hebben.
Als Tristan und Isolde bij ons op het programma staat, weet je dat er iets bijzonders gaat gebeuren. Meestal gaat het dan om Vorspiel und Liebestod , in dit geval geen Liebestod maar wel het Vorspiel en de hele Tweede acte. Maar de hele opera hebben we in mijn periode ook al twee keer mogen spelen. Eerst bij DNO in de bak van de Stopera met Simon Rattle, goed voorbereid en een reeks voorstellingen (daar zat ook al een Tweede acte in de Doelen bij, als opening van Rotterdam Culturele Hoofdstad). Een paar jaar later met Gergiev in het festival met de legendarische videobeelden van Bill Viola. Ervaringen die in het geheugen zijn gegrift.
Tristan und Isolde is voor mij ook een schatkamer in mijn platenverzameling. Het begon met Karl Böhm, later Carlos Kleiber en ook nog Wilhelm Furtwängler. Drie unieke topuitvoeringen die het waard zijn vaak te beluisteren. Kleiber is de enige van de drie die ik ooit heb bezig gezien. Een dirigent met een legendarische status, ook qua afzeggen, en door bijna al zijn collega's bewonderd. Hij was ook uitzonderlijk in zijn beperkte repertoire met gelukkig Tristan daarbij. De beroemde opname op DGG had hij eigenlijk afgekeurd en de opnames vroegtijdig verlaten vanwege een ruzie met een zanger. Na vele jaren was het toch gelukt om zijn akkoord te krijgen, maar onder protest en met de mededeling dat de uitvoering niet aan zijn hoge eisen voldeed. Voor die tijd heeft hij de opera ook drie jaar in Bayreuth gedaan, waar natuurlijk opnames van zijn. Zeker uniek zijn de repetitiefragmenten uit Stuttgart van het Vorspiel. Een kijkje in de keuken.
De geluidskwaliteit is niet ideaal maar ik vind Kleibers manier van repeteren prettig en inspirerend en het leidt tot bijzondere resultaten. Vooral waar het de klank betreft. Niet alleen het schmachtend dat volgens voorschrift van Wagner, maar een term als zerbrechlich voor die openingsmaten vind ik ook heel fijn, of mit Liebe. Dat hoor ik dirigenten bij ons niet vaak zeggen. Meer klank is echt iets anders dan luider. Dat zijn in onze praktijk ook belangrijke zaken. Een noot beginnen vanuit de stilte, 'als een feniks uit de as', en als je het week houdt hoort niemand of et wel helemaal gelijk is. De manier waarop hij de lange cellomelodie ruimte geeft voelt hier misschien wat overdreven maar komt in de uitvoering vast goed. En goed om dan te horen dat zo'n veeleisende dirigent ongelijke pizzicato-noten niet erg vindt, maar het moet wel binnen grenzen blijven. Met zijn gevoel voor humor en originele vergelijkingen zal hij zijn orkesten zeker overtuigd hebben. Zingen in de strijkers: Es ist wie ein Liederabend.
Er is teveel om op te noemen. Laat iedereen die geïnteresseerd is vooral zelf luisteren.
Wollen und nicht dürfen. Grosse Bratschenorgie.Lange Noten lebendig, ein Bischen Mitdenken. Nicht forzieren, trotz mein Gymnastik. Kann das was mehr Sturm im Walde sein.
Het is vooral het Vorspiel waar hij aan werkt, de Liebestod veel minder. En tussenin zit nog een 'Einlage' van een paar maten die ik nooit gespeeld heb. Misschien goed om de woorden van de componist over deze muziek te lezen: '(Ik laat) slechts eenmaal, maar in langgerekte spanningsbogen het onstilbare verlangen aanzwellen, vanaf de eerste schuchtere bekentenis, de tederste vervoering, na angstig zuchten, hopen en aarzelen, weeklagen en wensen, verrukking en smart, tot aan de meest overweldigende aandrift, de krachtigste inspanning de doorbraak te vinden, die aan het grenzenloos hunkerende hart de weg naar de zee van eindeloos liefdesgenot opent.' Vrijdag klinkt het Vorspiel en daarna de hele tweede acte. De hele opera is van Kleiber ook in meerdere versies op internet te beluisteren.
Een hele andere interessante opname van het Vorspiel is de versie die Richard Strauss in 1928 dirigeerde. Vooral vanwege de tempowisselingen en rubati die best eens van de omponist kunnen komen. Strauss heeft in zijn jonge jaren als dirigent intensief samengewerkt met Hans von Bülow, Wagners ideale dirigent en dirigent van de allereerste uitvoeringen van Tristan.
Hoe belangrijk Wagner en vooral Tristan und Isolde voor Strauss was blijkt wel uit het gegeven dat hij juist deze partituur nog in de allerlaatste dagen van zijn lange leven aan het bestuderen was!
Na Brahms stappen Ozawa en Murakami over naar Beethoven en zijn Derde pianoconcert. Ozawa is de partituur aan het voorbereiden voor concerten met Uchida een maand na dit gesprek, dus dat komt hem goed uit. De solist waar naar geluisterd wordt is andermaal Glenn Gould. Dat lijkt me geen straf, hoewel ik weinig van zijn Beethoven gehoord heb. Er zijn twee opnames uit de tijd dat hij nog in het openbaar optrad en in dit geval met twee van de meest charismatische dirigenten van dat moment. Allereerst Herbert von Karajan die Gould in Berlijn had uitgenodigd in 1957, als onderdeel van een succesvolle Europese tournee. Het interessante van de opname is dat het een registratie van een concert is. Van Gould zijn best wat live-opnames bekend maar bij Karajan hoor je ze niet zo vaak. Ze delen een fascinatie en liefde voor de studio.
Ik wist het niet, maar blijkbaar hebben ze hierna nog vaker samengewerkt en hadden ze veel respect voor elkaar, zoals te lezen op deze website. Dat ze uit twee verschillende werelden zouden komen en zich niets van elkaar aantrekken, zoals de schrijver en de dirigent constateren, stoort mij niet. Natuurlijk zit het Berlijnse orkest met grote bezetting te spelen en is de aanpak echt symfonisch maar voor mij klinkt het wel geïnspireerd, ook door de samenwerking. Veel meer dan in de studio-opname met Bernstein van een paar jaar later, die ze ter vergelijking ernaast leggen, en het predikaat 'ouderwets' geven. Kan een interpretatie of uitvoering verouderd zijn? Dat gevoel heb ik soms wel, maar hier misschien niet meteen. Het kan aan de opname liggen, maar ik vind de uitvoering vooral van het orkest wat statisch, niet passend bij Bernstein, hoewel hij meteen verrast met een sterke tweede noot.
Het is mooi dat we tegenwoordig allemaal zelf onze mening kunnen vormen wanneer al die uitvoeringen toegankelijk zijn op internet. En dan kun je vergelijken met de observaties van Ozawa en Murakami. Ik merk dat ik het vaak niet met ze eens ben maar ze noemen wel interessante aspecten. De achtergrond van Glenn Gould als Canadees tegenover de Oostenrijker Karajan in de Duitse muziek van Beethoven, bijvoorbeeld. Volgens mij wordt er vaak te snel geoordeeld aan de hand van nationaliteit, maar het speelt soms wel een rol. Ik kan me wel voorstellen dat je je in Noord-Amerika inderdaad wat makkelijker losmaakt van de Europese traditie of die mist in je opleiding terwijl je daar in Salzburg middenin zit. Dan vraag ik me meteen af hoe Ozawa zichzelf plaatst in dit verhaal. Beide kanten heeft zijn voordelen en kan meer of minder aansluiten op je persoonlijkheid. Het beheersen van een gesproken taal helpt zeker bij het begrijpen van een muzikaal idioom.
Waar Ozawa de nadruk op legt is het belang van 'direction' bij Karajan. Daar heb ik nooit zo bij stil gestaan maar hier heeft hij een punt. Hij kent Karajan natuurlijk intensief als leraar en mentor, maar als ik bedenk welke opnames van Karajan ik de beste vind en waarom dan denk ik aan Parsifal en Mahler 9 (de live-opname) uit zijn latere jaren, en natuurlijk die eerste sprankelende Rosenkavalier en evenwichtige Meistersinger, maar ook Lucia di Lammermoor live met Callas. Met een voorkeur voor de vroegere opnames is er altijd weer die grote lijn, bijna een veronachtzaming van details en speelsheid. Hoewel, Falstaff misschien. Persoonlijk kan ik geen eerlijke vergelijking met Bernstein maken, want Karajan heb ik nooit meegemaakt. En Bernstein heeft mijn hart gestolen met concerten en repetities die ik hem in Amsterdam heb horen doen, vooral Mahler. De ritmes en het karakter in de Wunderhorn-liederen en dan Mahler 9 op het Holland Festival. Er is een cd-opname gemaakt maar die lijkt niet op de ervaring die ik in de zaal had. Dat zit nog in mijn geheugen gegrift.
Bij Beethovens pianoconcert ervaar ik het begin van het langzame deel als logisch ijkmoment. Als orkest hebben we dan even rust en de solist kan helemaal alleen de sfeer maken. Dan hoor je wie de echte meesters zijn. Meesters als Brendel en Barenboim. En in dit geval natuurlijk ook Gould. Vooral in de concertzaal met Karajan. Toch zonde dat hij zich later volledig teruggetrokken heeft in de studio.
Toevallig lees ik net over een nieuw theaterstuk op Broadway, met een fictieve dialoog tussen Bernstein en Karajan als onderwerp. Daar zullen de verschillen tussen beide grootmeesters en superego's vast uitvergroot worden.
Het is raar hoe dat blijkbaar werkt. Als ik 'gewoon' in het orkest speel en met ensembles bezig ben dan hoort het er een beetje bij om hier regelmatig mijn gedachten in woorden te vatten. De laatste tekst die ik begonnen was ging over Strauss en Don Quixote, begin juni, ruim een half jaar geleden. Nooit meer afgemaakt. Het was de week dat mijn lichaam mij enigszins in de steek liet, protesteerde, en sindsdien belemmert mijn rechterschouder mij min of meer de weg naar het podium. Ik zal daar verder niet over uitweiden of klagen, maar daarmee verdween ook de lust en de motivatie om op deze plek van mij te laten horen. Terwijl ik me kan voorstellen dat schrijven en formuleren, nadenken over muzikale zaken me kan helpen terug te komen naar waar ik wil zijn. Ik ben niet zo van de goede voornemens voor het nieuwe jaar, maar dit mag een uitzondering zijn. Bij deze.
Als aanleiding kies ik een boek dat ik onlangs in handen kreeg, met daarin gesprekken tussen een schrijver en een dirigent, Haruki Murakama en Seiji Ozawa. Wat ik van Murakama gelezen heb sprak mij (nog) niet bijzonder aan en Ozawa hoorde nooit bij mijn favoriete dirigenten, maar beide lijken mij zeer serieus te nemen en het format maakt mij nieuwsgierig. Er moeten zeker aanknopingspunten in te vinden zijn om op door te denken.
Hun eerste gespreksonderwerp behandelt de beroemde speech die Bernstein in 1962 hield voorafgaand aan een uitvoering van Brahms' Eerste pianoconcert, met Glenn Gould als solist. Ik heb de cd-opname, inclusief de inleiding, maar heb er al heel lang niet meer naar geluisterd. Luister ik er nu anders naar en wat vind ik van het meningsverschil en de manier waarop dat met het publiek wordt gedeeld?
Bernstein benadrukt dat hij het fundamenteel oneens is met de tempo-keuze en het afwijken van de dynamische aanwijzingen van de componist door de solist, die hij 'on-orthodox' noemt. Doorgaans worden meningsverschillen tussen dirigent en solist tijdens repetities opgelost, waarbij soms de een, soms de ander domineert, maar in dit geval kiest Bernstein ervoor mee te gaan met Gould, maar pas na het afleggen van een verklaring. Ozawa, die aanwezig was als assistent-dirigent, keurde de actie van Bernstein af, toen en nog steeds. Ik kan daarin wel meevoelen. Je moet het publiek niet opzadelen met je eigen gewetenswroeging tegenover de componist. Maar het toespreken van publiek voor een uitvoering kan positief uitpakken door het contact dat ontstaat tussen luisteraar en uitvoerder en, afhankelijk van de tekst, tussen luisteraar en compositie. Bovendien kan het motiverend werken naar de orkestmusici, herinner ik me uit eigen ervaring. En ik denk dat ik dat effect in deze opname hoor. Al meteen aan het vuur in de inzet van de pauken, maar ook in de warmte in het lyrische espressivo van de violen, dat ik niet meteen met de NYPhil associeer.
En zo heel langzaam is deze uitvoering nu ook weer niet. De keus tussen de maat in 2 of in 6 dirigeren zal er in een sneller tempo nog steeds een beetje zijn en lijkt me ook niet zo erg. Ambiguïteit hoort wel bij Brahms. Bovendien lijkt het zelfs alsof de solist bij zijn inzet voor een iets vlotter tempo kiest. Wat mij betreft, en dat zegt Bernstein ook, een interpretatie vol interessante momenten. En ik weet hoe inspirerend het voor een orkest kan zijn om met een grote muzikale persoonlijkheid op het podium te zitten. Die persoonlijkheid is duidelijk, inclusief de enorme beheersing van de piano en de balans die hij tussen verschillende stemmen kiest. Je kunt je misschien wel afvragen hoe aandachtig het publiek was, want er wordt opvallend veel gehoest.
In het langzame deel, overigens ook weer een 6/4 maat maar dan Adagio i.p.v. Maestoso overtuigt Gould mij volledig, inclusief zacht mee neuriën. terwijl de finale me dan erg tegenvalt. Stijf en houterig. Daar had ik best wat meer van zijn Bach-stijl willen horen.
Ondertussen vind ik ook nog een interview met Gould waarin hij het incident beschrijft als vermakelijk en het verschil tussen beiden vooral ziet in de mate van het streven naar contrasten tussen thema's. Het feit dat het meningsverschil zo openlijk naar voren is gebracht gaf aanleiding voor discussies, maar in de praktijk weten dirigent en solist zich meestal toch wel te vinden. Er zullen vast horrorverhalen zijn van dirigenten die een onbevredigende of irritante solist in de maag gesplitst hebben gekregen of solisten die het moeten zien te rooien met een die in een andere muzikale wereld leeft of zelfs incompetent is maar ik herinner me bij het Philharmonisch weinig voorbeelden. In principe zal een dirigent zich dienstbaar opstellen om het de solist naar de zin te maken en dat is wat Bernstein uiteindelijk ook gedaan heeft.
Inmiddels heb ik een youtube-kanaal ontdekt dat het geval uitgebreid behandeld. En dan blijkt een afkeurende recensie van de gezaghebbende Harold C.Schonberg ook nog een rol te hebben gespeeld.
Ik geloof dat deze Ben Laude een goed verhaal heeft.
Misschien maakt dit mijn tekst overbodig, maar ik ben toch blij dat ik weer voorzichtig begonnen ben.
Eens kijken wat Murakami en Ozawa nog meer te melden hebben.
Werkzaam in de wereld van de klassieke muziek, vanaf 1993 als cellist bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest, zie ik verschillende manieren om daar een rol in te spelen. In de eerste plaats het uitvoeren van de mooiste muziek. Maar ook als programmeur voor Domestica Rotterdam, als lid van de redactie van Intrada, en ook als schrijver van een blog. Teksten over en in combinatie met muziek hebben me altijd geïnteresseerd en internet is daarvoor een mooi podium.