donderdag 24 mei 2012

Perché mi trovo io qui? (Don Carlo 4)

Discussies over orkestopstellingen en getalsverhoudingen binnen het strijkerscorps zijn van alle tijden en het kan verhelderend zijn om daar eens in te duiken.
Dan blijkt de standaard die we nu doorgaans hanteren (veel violen, weinig bassen) vaak veraf te staan van de gewoontes in vroeger tijden. Bij Brahms wil Yannick, juist daarom, naar een evenrediger verhouding tussen hoge en lage strijkers. Maar, opvallend genoeg, niet in de Verdi.
In de bak van de Stopera, bij Don Carlo, zitten we zelfs met 26 violen tegen 6 bassen.
En de 1e violen zitten niet meer aan de rand, maar tussen de 2e violen en de celli.
Die opstelling heb ik in Rotterdam, en zelfs in de operabak, nooit eerder meegemaakt. Ik herinner me wel beelden van opnames uit de Wiener Staatsoper waar, bij het handenschudden, de concertmeester ook ergens midvoor blijkt te zitten.
Het zal dus vast ergens goed voor zijn.



Verdi heeft zich destijds zelf intensief bemoeid met de omstandigheden waaronder zijn opera's werden uitgevoerd.
Toen Don Carlo in 1868 in de Scala in Milaan in premiere zou gaan, vormde een van de vele eisen in het contract de grootte van het strijkorkest: 16, 14, 10, 10, 11. Een paar jaar later verschuift hij het zwaartepunt nog iets meer richting de lage strijkers: 14, 14, 12, 12, 12.
Hij verlangt naar een grote mate van sonoriteit. Een stevig ritmisch en harmonisch fundament zou voor een rijkere klank moeten zorgen en voorkomen dat de blazers teveel overheersen.
Maar ook voor de orkestopstelling had hij zo zijn wensen. De klank van de basgroep wilde hij over de hele breedte van het theater horen, niet uit één hoek, wat betekent dat ze ofwel achteraan in een lange rij zitten, of, als daar geen ruimte voor is, verdeeld aan beide kanten.
Voor de grote solo in Otello waren ze ooit als groep in een hoek geplaatst, 'als een kudde schapen, maar ze speelden toch nog vals', dus dat was geen oplossing. 'Als de contrabassen het hele orkest omcirkelen, dan bedekken of milderen ze de priemende sonoriteit van het koper en de slechte intonatie van het hout.' Misschien is dat tegenwoordig wat minder urgent.
Ook de houtblazers, met de contrafagot, en het koper met de cimbasso krijgen beiden een stevige basis.
Ik vermoed dat Hendrik Jan Renes zijn cimbasso alleen te voorschijn hoeft te halen als we met Verdi in de bak zitten. Het instrument heeft een prachtige warme en milde klank maar alleen Puccini en Bellini schijnen er ook nog voor geschreven te hebben en wat filmcomponisten. Meestal zit hij gewoon met zijn tuba naast de drie trombones.




Die laagte, dat zwaartepunt aan de baskant, is een van de meest karakteristieke elementen in de tinta van Don Carlo. En één scene springt er dan uit als hoogtepunt, als volstrekt uniek in het hele operarepertoire; het duet van Filips en de Inquisiteur.
Een tweestrijd tussen twee echte bassen, twee machtige mannen, met niet alleen veel lage noten op het toneel, maar zeker ook in de orkestbak.
De geestelijke, oud en blind, wordt geïntroduceerd met een thema in bassen, celli en contrafagot. Een statisch thema, beginnend op onze laagste losse snaar, dat eindeloos herhaald wordt. Onbuigzaamheid op muziek gezet.
Het is ook een van de momenten in deze opera waarop de bassen in hetzelfde register spelen als de celli.
Ik heb dat zelden, ook niet in andere Verdi's, zo meegemaakt.


Het blijkt bij de Inquisiteur nauwelijks om het geloof te gaan maar vooral om power. Wereldlijke macht over het volk van een wereldrijk, inclusief zijn koning. Filips verzet zich, maar moet uiteindelijk buigen voor de kerk. 'De troon moet dus altijd buigen voor het altaar!'
Wat de scene bijzonder maakt is de stemsoorten die zo dicht bij elkaar zitten. En om boven het geweld van het orkest uit te komen moeten het beide krachtige stemmen zijn. De titanenstrijd vindt ook vocaal plaats.
Overigens vergroot Verdi halverwege de scene de spanning nog met de piccolo in de hoogste regionen, als Filips laat merken hoe belangrijk het voor hem is eindelijk een vertrouweling gevonden te hebben. Verdi had de eenzaamheid van de koning al in de monoloog in de voorafgaande scene neergezet, dus dat komt wel binnen. Meesterlijk!
En juist die vertrouweling, overigens ook de boezemvriend van zijn zoon, wordt hij gedwongen te offeren.
Machteloos staat de machtige koning en Rodrigo zal inderdaad het leven laten.
Maar juist dat gevecht met argumenten en bedreigingen in deze scene, muzikaal fantastisch uitgebeeld en ondersteund, maakt deze opera tot een uniek hoogtepunt in het repertoire. Dat begint inmiddels, na een paar voorstellingen wel door te dringen.


2 opmerkingen:

  1. Hoi Eelco, ik ben toch wel heel benieuwd waarom voor deze orkestopstelling is gekozen (vooral dus waarom de eerste violen zo zijn opgesteld). Lijkt me interessant om daar het hoe en waarom over te horen. Dit zal toch de keuze van de dirigent zijn?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dat is zeker Yannicks keuze. Als ik me goed herinner had het te maken met de wand van de orkestbak waar de klank van de violen anders tegen weerkaatst.

      Verwijderen