maandag 26 oktober 2015

Een of twee

Je zou kunnen denken dat als een componist een pianoconcert schrijft, of een vioolconcert, dat dat bij de eerste keer nog niet de allerbeste resultaten oplevert.
Een tweede werk in het genre kan profiteren van de ervaringen inmiddels opgedaan en van een grotere rijpheid van de kunstenaar. Maar opvallend vaak blijkt juist die eersteling het grootste succes te blijven en daarmee ook het meest gespeeld.
Dat geldt niet voor de concerten van Mozart of Beethoven en Brahms waarschijnlijk ook niet.
Maar zeker wel bij bijvoorbeeld Tsjaikovsky, bij Bruch, bij Paganini.
Een bijzonder geval is Sjostakovitsj.
Voor zichzelf, briljant pianist, schreef hij als twintiger een Concert voor piano, trompet en strijkers, zijn Eerste pianoconcert (1933). Een stuk vol humor, knipogen en citaten. En vaak uitgevoerd.
Veel later schreef hij nog een Tweede pianoconcert (1957) voor zijn zoon. Ook een lichtvoetig stuk, maar zelden gespeeld.
Voor meesterviolist David Oistrach componeerde hij een concert in de eerste na-oorlogse jaren, toen hij geëerd werd als misschien wel de beroemdste levende componist ter wereld. Maar nog voor het stuk voltooid was viel hij in ongenade bij het sovjet-regime en verdween de partituur, met opusnummer 77 (hetzelfde nummer als het Vioolconcert van Brahms), in een la. In 1955, Stalin is dan twee jaar dood, speelt Oistrach de wereldpremiere van het Vioolconcert, inmiddels opus 99. Vooral de laatste tijd begint het werk steeds meer een hoeksteen van het vaste repertoire te vormen.
Dat geldt nog niet voor het Tweede vioolconcert, dat Sjostakovitsj in 1967 componeerde voor de zestigste verjaardag van Oistrach. Misschien nog een paar jaar wachten.
En dan de celloconcerten.
Rostropovitsj was de inspiratiebron.
Of toch op zijn minst de garantie dat er een overtuigende weergave te horen zou zijn.
Toch was dat voor Slava zelf nog niet duidelijk, tot het moment dat Sjostakovitsj hem belde, in 1959, en vroeg of hij het Concert aan hem mocht opdragen.
Na vier dagen kon hij het stuk uit zijn hoofd spelen.
Nog nooit had hij zoveel uren per dag gestudeerd, aldus zijn eigen verhaal.
En, meer nog dan het Vioolconcert en het Pianoconcert is dit onderdeel van het ijzeren repertoire geworden.
Terecht, maar zelf heb ik altijd een voorkeur voor het Tweede celloconcert (1966) gehad.
Ook dat concert is meer geliefd en gehoord dan de broer en zus voor piano en voor viool, maar heeft nog niet de plek die het verdient.
Misschien is het iets minder toegankelijk, biedt het de solist minder kansen te schitteren, ik weet het niet. Het mist weliswaar de ironie van de opening van het Eerste, maar duikt daarentegen meteen in een sjostakoviaanse monoloog vol diepte, vol treurnis, zonder uitweg.
Zingen op de lage c-snaar.
Vergelijkbaar met die prachtige Tiende symfonie.
En later komen ook de ironie, de cliché's en de citaten met al hun zeggingskracht.
Maar met zo'n opening weet je meteen waar je aan toe bent.
En het maakt gebruik van het lage register wat bij soloconcerten nog weleens ontzien wordt, maar wat zo essentieel is voor het karakter van de cello.

Mijn voorliefde zal ook wel bepaald zijn door de plaat die ik in mijn jeugd kreeg.
Zo'n mooie hoes van DGG, het gele label, met Rostropovich en Ozawa:

Grijsgedraaid heet dat dan.
En van knipogen, citaten, anachronismen had ik nog geen idee.
Maar ik weet mij inmiddels gesteund in mijn oordeel door biograaf Krzystof Meyer, die schrijft:
In april verbleef hij in een sanatorium op de Krim en schreef daar in zeer korte tijd zijn Tweede celloconcert - misschien het beste van zijn instrumentale concerten.
Hij beschouwt het ook meer in de lijn van de symfonieën: sterke cantabiliteit, grote spanningsbogen, vitaliteit en motoriek, en de humoristische en groteske elementen.
Bij dat laatste hoort natuurlijk ook het curieuze slagwerk-effect aan het slot, dat hij al veel eerder in zijn Vierde en later weer in zijn Vijftiende symfonie zou gebruiken.
Er doen verschillende theorieën over de ronde.
Een associatie met marionetten en mechanische poppetjes, waar de componist erg van hield, wordt wel genoemd. Dirigent Temirkanov noemt het wegtikken van de tijd en daarmee verbonden de angst voor de dood. Sjostakovistj had ook een bijzondere belangstelling voor klokken. Roshdestvensky denkt eerder aan de gevangenen, die communiceren door te tikken op de buizen van de verwarming.
Een verwijzing naar de apparatuur van de hartbewaking in een ziekenhuis heb ik ook weleens ergens gelezen. Aan de componist zelf kunnen we het niet meer vragen.
Gewoon maar luisteren:
Ik ben blij dat we deze week dat Tweede celloconcert weer eens spelen.
En met een van de best mogelijke vertolkers: Truls Mørk
Om te laten horen dat een tweede niet minder goed is dan een eerste.
Vrijdag en zondag in de Doelen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten