maandag 12 april 2010

Opmaat (Schubert V)

Bij het luisteren naar verschillende uitvoeringen van een stuk blijkt steeds weer hoeveel keuzes er gemaakt kunnen worden. Zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de opmaten.
Schubert heeft er in zijn kwintet een ongebruikelijk groot aantal gebruikt. Die staan weliswaar ritmisch duidelijk bepaald, maar kan toch qua nadruk, intentie, energie en zelfs lengte duidelijk verschillen. Het kan niet steeds hetzelfde zijn, want functie en gevoelslading veranderen voortdurend. Vergelijk bijvoorbeeld de 16de opmaat voor de afsluiting van de eerste frase met eenzelfde opmaat waarmee de opbouw vanuit pp naar ff begint, 16 maten later. Of die 16de in 1e viool en 1e cello voor hun obsessieve motief in de doorwerking, een ritme dat zo lijkt overgenomen uit het Heine-lied 'Der Atlas'. Hetzelfde ritme zit later ook in de 2e cello, maar dan als een soort 'walking bass'.

Ieder ensemble, iedere musicus maakt die verschillen, maar de een doet dat heel anders dan de ander. Het Amadeus Kwartet bijvoorbeeld geeft die korte opmaten vooral in het begin vaak wat meer gewicht, of althans meer lengte, misschien wel sprekender, dan de meeste anderen. En wat is dan Weens, voor zover je het belangrijk vindt om de afkomst van componist en compositie te laten horen.
Het laatste deel biedt daarvoor de meeste gelegenheid. Hongaarse en Weense thema's die zo uit de café's lijken weggelopen.

Tempo is een andere keuze die gemaakt moet worden, en de vrijheid daarin binnen een deel. Schubert gebruikt eigenlijk nooit metronoomcijfers in zijn instrumentale muziek, maar de meeste ensembles lijken tamelijk eensluidend in hun keuzes. Het scherzo moet heel snel, Presto, het Adagio heel langzaam. Het is vooral het heftige middendeel daarin, f mineur, waar de meningen uiteenlopen. Er staat geen tempowisseling, maar iedereen gaat in een hogere versnelling. Anner Bijlsma en zijn Archibudelli nog het minst, maar wat mij betreft niet het meest overtuigend. Ik weet niet goed welk karakter ze daar zoeken. Zij doen elders wel prachtige dingen op de vijf Stradivarius-instrumenten uit een museum in Washington.
De vertraging die ze aan het eind van de expositie maken, vind ik heel mooi. Schubert schrijft daar een diminuendo, een term die hij bijna niet gebruikt. Slechts twee andere plekken in dit kwintet; tegen het eind van het mineur-gedeelte van het Adagio en de laatste maten van het Trio. Voor de rest schrijft hij steeds een  decrescendo als hij zachter wil. Een theorie is dat voor Schubert een diminuendo niet alleen een terugnemen van de dynamiek maar ook van het tempo betekende. Dat zou in deze drie passages heel goed kunnen.

Welke keuzes wij voor de uitvoering van dinsdag gaan maken zal nog moeten blijken.

1 opmerking:

  1. Dag Eelco,
    We hebben genoten van het concert van gisterenavond! Helemaal meegenomen door de muziek, ik vergat soms om adem te halen... En een bijzondere ervaring om je zo intens te horen en zien spelen. Veel dank hiervoor!
    Marit van Vliet (een oud-leerling, tot ik een tennisarm kreeg en naar Polen verhuisde. Ik ben weer in NL en speel nog steeds).

    BeantwoordenVerwijderen